den beroemden stok, en lieten den eigenaar op den weg achter,
al waggelende en zwaaiende en steeds herhalende: "Frankrijk is het
eerste land der wereld!"
"De 3de Augustus brak aan; Macdonald was niet verschenen, en wij
begaven ons dus op weg naar de Vallouise. Ons gezelschap bestond
uit drie personen: Reynaud, mijn persoon en een drager, Jean
Casimir Giraud, de schoenmaker van La Bessee, de "kleine spijker"
bijgenaamd. Na anderhalf uur fiks doorgestapt te hebben, kwamen wij
te Ville-Vallouise, opgetogen door het gezicht op de trotsche toppen
van den Pelvoux, die zich stralend verhieven naar den wolkeloozen
hemel. Ik hernieuwde de kennismaking met den maire van Ville. Hij
was een degelijk man, met innemende manieren, maar hij verspreidde
een bijkans ondragelijken stank, zoo als trouwens de meeste bewoners
dezer valleien.
"Reynaud had welwillend op zich genomen, voor de levensmiddelen te
zorgen; maar juist toen wij gereed stonden te vertrekken, zag ik,
tot mijn groote spijt, dat hij van mijn goed vertrouwen gebruik had
gemaakt om een klein vaatje wijn mede te nemen, dat ons al dadelijk
tot grooten overlast was. Het was natuurlijk uiterst ongemakkelijk,
dit vaatje in de hand te houden. Reynaud probeerde om het te dragen,
maar gaf het weldra over aan Giraud, die er ook al spoedig genoeg
van had; eindelijk hingen zij het op aan een stok, dien zij op hunne
schouders droegen.
"Te Ville verdeelt de Vallouise zich in twee takken: de val
d'Entraignes ter linker, en het dal van Alefred (of Ailefroide) ter
rechterhand; onze weg liep door dit laatste dal bergopwaarts. Wij
stapten zonder ophouden door naar het dorp La Pisse, waar Pierre
Semiond woonde, die, naar het algemeene zeggen, beter dan eenig ander
bewoner der vallei, met den Pelvoux bekend was.
"Deze man maakte op ons een zeer gunstigen indruk; ongelukkig was
hij ziek en kon dus niet met ons medegaan. Echter beval hij ons
zijn broeder aan, een goedaardig bejaard man, wiens gerimpeld en
ingevallen gelaat hem juist niet als gids zou hebben doen verkiezen;
maar wij hadden geen keus, en togen dus met hem op weg.
"Boomen van allerlei soort, waaronder vooral noten, omzoomden het pad;
de koele, verkwikkende lommer gaf ons nieuwe krachten; beneden ons,
in eene prachtige kloof, bruiste de bergstroom, ontsprongen aan de
eeuwige sneeuwvelden, die wij den volgenden morgen hoopten te betreden.
"Te Ville kan men den Pelvoux niet zien: hij schuilt daar weg achter
een anderen b
|