ar bezitters van het eiland Veglia, en hebben te
Fiume slechts dertig jaar geregeerd. Toen de patriarchen van Aquilea
nog de souvereiniteit bezaten over de steden langs de kust, schonk
een bisschop van Pola de stad Fiume in leen aan de familie Duino,
die op haar beurt de stad weder aan de Frangipani verpandde: zij
bleven in het bezit van Fiume van omstreeks 1338 tot 1365. Hoewel
Veglia dus eigenlijk de hoofdzetel van het machtige geslacht was,
bevat toch de kerk van het naburige Franciskaner-klooster vele graven
van leden dezer familie. De grafsteenen, die achteloos in een hoek
der kerk liggen, zijn evenwel zeer geschonden.
II.
De omstreken van Fiume zijn wel der bezichtiging waard; men heeft
daarvoor twee dagen noodig. Het strand langs de golf vertoont
tweeerlei, zeer verschillend karakter: de kust van Istrie, ter
rechterhand, door den Moute-Maggiore gedekt, is bloeiend en vruchtbaar;
de kust van Dalmatie daarentegen, ter linkerhand, is dor en doodsch.
Tweemaal heb ik deze omstreken bezocht: de eerste maal met onzen
consul, baron de Reyne, die sedert vijftien jaar te Fiume woont en de
aangenaamste cicerone is, dien men zich denken kan; de tweede keer
ben ik alleen op weg getogen, den wandelstok ter hand, en heb ik te
voet in vier uren denzelfden weg afgewandeld, dien ik eenige maanden
vroeger, op een vlug hongaarsch paard, in anderhalf uur had afgelegd.
Wij volgen den oever der zee, gaan voorbij het station van den spoorweg
naar Triest, en komen dan op een weg, die hoog boven het strand, langs
den berg loopt. Eerst ontmoeten wij eenige fabrieken en werkplaatsen;
dan volgt van tijd tot tijd een of andere eenzame, romantische tuin,
een donkere boomgaard, met een oud hek afgesloten, waar, te midden
van het hooge gras, standbeelden van satyrs en boschgoden verminkt
ter aarde liggen. Drie uren lang loopt de weg recht door; het is hier
zeer eenzaam en stil; wij zien niemand dan enkele herdersknapen,
met hunne kudden als tegen de berghellingen hangende, of rustig
neergezeten op de rotsen, aan wier voet de golven kabbelen.
Daar is de baai van Prelucca, van alle kanten goed gedekt en
beschermd, waar men een stuk rots heeft laten springen om plaats te
maken voor eenige visschershutten. Dit is een der stations voor de
tonijnvisscherij, die een rijke bron van inkomst oplevert voor de
gansche kust. De inrichting is zoo eenvoudig mogelijk: zij bestaat
uit twee reusachtige ladders, twintig el hoog, schuin in den grond
ge
|