delijk gereed, dien aanval van de landzijde te
ondersteunen; maar de Keizer van Duitschland, op wiens grondgebied
de stad lag, wilde die schending van zijn staten niet toelaten. Eens
echter trok Assan, pasja van Bosnie, naar Segna op; hij kon dit
natuurlijk niet doen, zonder de grenzen van Kroatie te overschrijden;
Oostenrijk greep naar de wapenen; Assan werd verslagen; de Porte
kwam hem te hulp, en de oorlog, die aanvankelijk alleen Segna gold,
duurde twaalf jaren.
Venetie, den loop der zaken aandachtig gadeslaande, versterkte zijne
eilanden, die steeds bedreigd werden; de republiek was nu niet langer
beducht voor de piraten, maar voor haar erfvijanden, de Turken. Hare
onzijdigheid was niet naar den zin van Oostenrijk, dat de Uskoken nu
niet langer in bedwang hield; dezen verplaatsten daarop het tooneel
hunner werkzaamheid, en stroopten wijd en zijd in Istrie en Dalmatie,
onder bescherming van de keizerlijke vlag. Tastte de republiek hen aan,
dan liep zij gevaar met Oostenrijk in oorlog te geraken; de republiek
aarzelde en bepaalde zich tot de verdediging harer havens. Eindelijk
liep het den Keizer toch te erg: hij wilde aan de verwoestingen een
einde maken, en noodigde de republiek plechtiglijk uit, gezanten af
te vaardigen, die getuigen zouden zijn van zijne strafoefening.
De opperhoofden der Uskoken werden te Segna zelf gevangen genomen
en zonder verschooning opgehangen; de piraten werden ontwapend,
en de venetiaansche onderdanen, die onder hen gevonden werden,
aan de republiek teruggegeven; men liet in de stad slechts honderd
ongewapende Uskoken; een paar honderd anderen werden naar Kroatie
verjaagd; de overigen verstrooiden zich. Maar die handvol mannen,
in de bosschen verscholen, sloeg den vijand nauwlettend gade; nog eer
de keizerlijke stadhouder Segna verlaten had, drongen zij des nachts
de stad binnen, belegerden hem in zijn huis en vermoordden hem. Op
dit bericht keerden de vluchtelingen en de opgejaagde booswichten
zoo spoedig mogelijk terug; en het oude leven begon op nieuw.
Dit gebeurde omstreeks 1602: in deze tweede periode hunner geschiedenis
ging het aantal der Uskoken nog geen zeshonderd man te boven, en
die kleine schaar hield zich staande tegenover drie mogendheden met
haar vloten en legers. Deze geschiedenis is bijna nog zonderlinger
dan de stoutste verdichting. Eens hebben zij eene kleine havenstad
uitgeplunderd; om hun buit te vervoeren, maken zij zich meester van
de gansche visschersvloot
|