slavinnen beschouwde squaws de negers
nog harder en onmeedoogender dan hare ruwe echtgenooten; en in stede
van een trooster en soms onbewusten beschermer, was het indiaansche
kind zeer dikwijls de oorzaak van nieuwe folteringen: om hem aan
den aanblik van menschelijk lijden te gewennen, werd de slaaf in
tegenwoordigheid van den jeugdigen krijger gemarteld en gepijnigd. Een
slaaf in Tennessee kon in handen van een onmeedoogenden meester vallen;
maar die meester was toch een beschaafd man en gezeten burger, en hij
kon voor de rechtbank ter verantwoording worden geroepen. Hij was geen
zwervende wilde, die van de jacht leefde, en zijn gezin oppermachtig
regeerde met een bijl en een skalpeermes. Een blanke slavenhouder
mocht driftig en opvliegend, zijn opziener wraakzuchtig en haatdragend
zijn: beidon waren toch burgers, aan het gezag der wet onderworpen,
en Christenen, onderworpen aan de tucht hunner kerk. Er waren zeer
wezenlijke grenzen, die ook de ruwste willekeur zich niet licht
vermat te overschrijden. Maar waar was, bij Seminolen of Cherokees,
voor den mishandelden slaaf zulk eene grens te vinden? Een Seminole
had geen rechter te vreezen, een Cherokee geen priester of leeraar
te ontzien. In zijn stam en op zijn grondgebied, kon eon indiaansch
opperhoofd, als hem dit lustte, even vrij over het leven van zijn slaaf
beschikken, als een negerkoning in het hart van Afrika. Geen sheriff
was daar, om hem rekenschap te vragen van het vergoten bloed. Geen
vrees voor openbare afkeuring hield zijn arm terug. Was eenmaal
zijn toorn opgewekt, dan bekommerde een Indiaan zich even weinig om
hetgeen de menschen van hem denken en zeggen zouden, als de tijger in
de jungles, wanneer hij zijn sprong gaat, nemen, zich om de publieke
opinie bekommert. Een roodhuid had meer vrijheid in de behandeling
van zijn slaaf, dan een blanke in de behandeling van zijn hond.
Eigenaar te zijn van een ploeg negers, was de hoogste wensch van
elk opperhoofd der Creeks of Seminolen; hun aantal was, even als
dat zijner squaws, een bewijs van zijn rijkdom en rang. Zelfs stelde
hij nog hooger prijs op zijne negers, omdat hij juist deze soort van
eigendom met de blanken gemeen had. In zijne jeugd had hij in Georgie
of Carolina geleefd, waar de maatschappij verdeeld was in vrijen
en slaven. Hij zelf was een vrij man, even als al zijne broeders
en stamgenooten; slechts de zonen van een minder krijgshaftig en
donkerkleuriger ras waren slaven. Bekend met de zeden
|