happij duurde echter ditmaal niet lang: reeds
den 9den Februari 1806, bij het traktaat van Presburg, werd Dalmatie
aan Frankrijk afgestaan. Napoleon lijfde het land bij het koningrijk
Italie in, en schonk aan den maarschalk Soult den titel van hertog van
Dalmatie. In Juli 1809 drongen de Oostenrijkers het land binnen; maar
bij den vrede van Weenen werd het op nieuw aan Frankrijk afgestaan. Nu
werd het echter van Italie gescheiden, en van 1809 tot 1814, met de
andere aan Oostenrijk ontweldigde en onder den naam van Illyrische
provincien vereenigde gewesten, bestuurd door gouverneurs-generaal,
die hunne residentie te Laibach hadden. De eerste dezer stadhouders
was Marmont, begiftigd met den titel van hertog van Ragusa. Na den
val van Napoleon werd het land, bij de traktaten van 1815, weder aan
Oostenrijk teruggegeven, waartoe het tot heden behoort.
Het koningrijk Dalmatie is in vier kreitsen verdeeld, die elk
een zeker aantal distrikten bevatten; de hoofdstad des lands is
Zara, tevens de residentie van den stadhouder, tegenwoordig Baron
Rodich, in wiens handen zoowel het burgerlijk als het militair
gezag berust. De vier kreitsen dragen, naar de hoofdplaatsen, de
namen van Zara, Spalato, Ragusa en Cattaro. Tot den kreits van Zara
behooren de eilanden Pago en Arbe, en voorts de distrikten Zara,
Obbrovatz, Knin, Scardona, Dernis en Sebenico. De kreits van Spalato
bevat de districten Spalato, Trau, Sign, Almissa, Smorchi, Brazza,
Lissa, Macarsca en Fort-Opus. Tot den kreits van Ragusa behooren de
districten Curzola, Sabioncello, Slano, Ragusa en Oud-Ragusa; en tot
den kreits van Cattaro de distrikten van Castel-Nuovo, Cattaro en
Budua. Zara telt tweehonderd-vier-en-negentig gemeenten; Spalato,
tweehonderd-een-en-vijftig; Ragusa, honderd-veertig, en Cattaro,
honderd-vier.
Tegen het einde van het venetiaansche bestuur telde Dalmatie
tweehonderd-twee-en-vijftigduizend inwoners; toen de maarschalk
Marmont eene volkstelling liet houden, schatte hij de bevolking op
tweehonderd-vijftigduizend zielen, die bijna allen de katholieke
godsdienst beleden; de aanhangers der grieksche kerk schatte hij
op niet meer dan een tiende van het geheel. In 1838 bedroeg het
totaalcijfer der bevolking ruim drie-honderd-vijftigduizend;
de verhouding tusschen de Slaven en de Italianen was toen
van driehonderd-veertigduizend tot zestienduizend, bijna allen
kustbewoners. In 1844 werd de bevolking op vierhonderd-drieduizend
zielen geschat; de laats
|