ekking, die ons niet minder verraste,
dan het gezicht van een voetstap in het zand van zijn eiland eenmaal
Robinson verbaasde: nabij onzen uitgebranden vuurhaard lag een blauwe
sluier op den grond. Er was maar eene verklaring van dit verschijnsel
mogelijk: Macdonald was gekomen; maar waar was hij dan? Haastig rapen
wij onze kleine bagage bijeen, en dalen, al tastende, in den donker,
door deze woestijn van steenen, naar Ailefroide, waar wij tegen half
tien aankomen.
"Waar is de engelsche heer?" dat was onze eerste vraag. Hij was naar
Ville gegaan om daar te overnachten.
"Wij behielpen ons voor dien nacht, zoo goed het ging, op een
hooizolder; en den volgenden morgen, na met Semiond afgerekend te
hebben, daalden wij de vallei af om Macdonald op te zoeken. Ons
plan was reeds vastgesteld: wij zouden hem overreden met ons te
gaan, en dan zouden wij onzen tocht hervatten, maar nu zonder gids;
de sterkste en verstandigste mijner metgezellen zou dan als drager
dienst kunnen doen. Ik had daarbij bepaaldelijk aan Giraud gedacht,
een flinke kerel, altijd gereed om alles aan te vatten en toch zonder
eenige pretensie. Maar wij werden bitter teleurgesteld: hij moest
noodzakelijk naar Briancon gaan.
"Onderweg hadden wij allerlei oponthoud. De boeren, die wij
tegenkwamen, vroegen ons, hoe het met onzen tocht was afgeloopen, en de
beleefdheid vorderde dat wij stilhielden om te antwoorden. Intusschen
vreesde ik, dat Macdonald mij ontsnappen zou, want, naar men ons
mededeelde, zou hij niet langer dan tot tien uur op ons wachten,
en die termijn was welhaast verstreken. Wij liepen dus zoo hard wij
konden. Eindelijk stond ik op de brug te Ville, juist vijf kwartier
nadat wij Ailefroide verlaten hadden; hier hield een wegwerker mij
tegen, met het bericht dat de engelsche heer naar La Bessee was
vertrokken. Ik spoedde mij voort, en liep een poos haastig over
den weg, zonder hem te zien; maar eindelijk, bij het omslaan van
een nieuwen hoek, bespeurde ik Macdonald, met snellen tred voor mij
uitgaande. Ik riep hem aan; gelukkig hoorde hij mij, en wij keerden te
zamen naar Ville terug. Daar voorzagen wij ons van nieuwen voorraad;
en nog dien eigen middag stegen wij bergopwaarts tot voorbij de rots,
waar ik den vorigen keer had overnacht. Zooals ik gezegd heb, hadden
wij ons voorgenomen ditmaal geen gids te nemen; maar toen wij te La
Pisse kwamen, bood de oude Semiond ons zijne diensten aan. Ondanks
zijne jaren, kon hij nog zeer goed loopen,
|