verontrustte ons
vrij wat meer dan de afstand. Wij moesten juist terecht komen op een
vrij smallen ijsdam; sprongen wij te ver, dan zouden wij onfeilbaar
naar beneden rollen in den afgrond; sprongen wij te kort, dan vielen
wij in de gapende kloof, die hoewel aan den ingang gedeeltelijk met
ijs en sneeuw gevuld, toch meer dan overvloedige gelegenheid aanbood
om te verongelukken.
"Croz maakte eerst Walker los, ten einde eene voldoende lengte touw
vrij te hebben; toen waarschuwde hij ons, het touw stevig vast te
houden, en sprong naar beneden. Hij kwam behendig op zijne voeten
terecht, maakte het touw los, en wierp het Walker toe, die zijn
voorbeeld volgde. Nu was de beurt aan mij. Ik trad vooruit tot
aan den uitersten rand:--de sekonde, die toen volgde, zal ik nooit
vergeten. Ik had een gevoel, alsof de wereld met duizelingwekkende
snelheid ronddraaide, en mijn maag haar navloog. Het volgende oogenblik
lag ik plat voorover in de sneeuw; om mijn vriend Reynaud echter
gerust te stellen, richtte ik mij haastig op, en verzekerde hem dat
het niets te beteekenen had.
"Hij naderde den rand en gaf een luiden kreet. Ik ben overtuigd,
dat hij niet banger was dan iemand onzer, maar hij maakte veel meer
beweging. Hij wrong de handen roepende: "O, hoe vreeselijk! hoe
vreeselijk!
--Het beteekent niets, Reynaud, riep ik hem toe, niets hoegenaamd.
--Kom, spring, riepen ook de anderen;--spring dan toch!"
"Maar in plaats van te springen, begon Reynaud zich om en om te
draaien, voor zoover dat op den gladden ijsdam mogelijk was; toen
sloeg hij zijne handen voor het gelaat, roepende:
"Neen, op mijn woord, neen! neen!! neen!!! dat is onmogelijk!"
"Wat er toen eigenlijk met hem gebeurd is, weet ik niet. Wij zagen
de punt van een voet, die aan Moore scheen te behooren; daarop zagen
wij Reynaud, in een vogel veranderd, en tot ons nederzwevende, alsof
hij kopje onder in het water wilde springen; met uitgestrekte armen
en beenen; zijn schapenbout achter hem aanzwevende, terwijl hem de
stok uit de handen ontglipte; dat duurde een oogenblik:--daarop
hoorden wij een doffen slag, alsof er een matras uit een venster
werd geworpen. Toen wij hem weer op de been hadden geholpen, zag hij
er allerbeklagelijkst uit: zijn hoofd geleek een grooten sneeuwbal;
de brandewijn liep aan de eene zijde uit zijn reiszak, de chartreuse
[1] aan de andere. Hoezeer wij hem om dit verlies beklaagden, konden
wij toch ons lachen niet bedwingen."
Eenige dag
|