evige kracht,
dat zelfs de ervarenste matrozen het dan niet zullen wagen, de kanalen
over te steken, maar een toevlucht zoeken in de zoogenaamde valleien
of vluchthavens, die door de eilanden gevormd worden, waar het water
diep en de ankergrond veilig is.
De golf is bij uitnemendheid vischrijk: niet alleen de bewoners der
eilanden, maar ook de visschers van Ghioggia, aan de italiaansche kust,
komen hun deel van dezen overvloed halen. Deze laatsten verschijnen
hier in November en blijven tot Paschen; zij verlaten hun eiland, waar
de vischvangst minder voordeelig is, en brengen den winter in deze
wateren door. Eens terwijl ik te Venetie vertoefde, was ik getuige
van het vertrek der vloot van Chioggia: dit is een van de meest
belangwekkende tooneelen, die men langs de noordelijke kusten der
Adriatische-zee aanschouwen kan. Vijftig tot zestig groote schuiten,
bragozzi, genoemd, ieder met tweehonderd-vijftig koppen bemand,
verlaten het eiland en varen naar de overzijde der golf. De gevangen
visch wordt echter niet op de plaats zelve verbruikt of verkocht;
beurtelings gaan eenige vaartuigen uit de vloot naar Chioggia en
Venetie terug, om den buit te verkoopen: het totaal der vangst,
gedurende het geheele saizoen, bedraagt gemiddeld vierhonderd-duizend
pond, vertegenwoordigende eene waarde van honderdvijftig-duizend
francs.
De visschers van Fiume leven mede van de golf: te Prelucca en
te Buccari oefenen zij de tonijnvangst uit; deze tonijnen worden
vervolgens gezouten en naar het buitenland verzonden. Een eigenaardig
product der golf zijn ook de scampi, eene soort van kreeften, die
hier zeer geliefd zijn en bij feestelijke gelegenheden met rizzotto
gegeten worden; deze soort komt, behalve hier, enkel in de noorweegsche
fjords voor.
De belangrijkste stad aan de golf, met inbegrip van de steden op
de eilanden, is Fiume. De kust noordwaarts van kaap Promontore is
aanvankelijk naakt en dor; bij de landpunt van den Monte-Maggiore
neemt zij een vriendelijker karakter aan; en zoodra ge het kanaal van
Farasina zijt doorgevaren, maakt de geheele streek, van Moschenizza
tot Fiume, door het eiland Cherso tegen den wind gedekt, den indruk
van een grooten bloeienden tuin. Maar deze buitengewone vruchtbaarheid
houdt geen stand: als ge verder langs de kust vaart naar Novi en Segna,
komt de oude dorheid en woestheid weder, en ziet ge niets dan eene
grauwe kust en naakte rotsen.
Van buiten zou men Fiume allicht voor eene groote stad
|