e, en die nog zeven uren moesten
wachten eer de dag aanbrak. De lamp met wijngeest werd aangestoken,
en wij warmden daarop het overschot van den wijngeest, den brandewijn
en een weinig sneeuw, alles te zamen. De drank was wel wat al te sterk;
maar toch zouden wij er gaarne meer van hebben gehad. Toen de voorraad
opgedronken was, poogde Macdonald zijn schoenen te drogen bij de vlam
van de lamp; daarop gingen wij alle drie onder mijn plaid liggen,
om zoo mogelijk wat te rusten. Ongelukkig werd Reynaud geplaagd door
eene vreeselijke kiespijn, die er juist niet toe bijdroeg om hem in
zijn humeur te brengen en ons een rustigen nacht te verzekeren.
"Maar zelfs aan de langste nachten komt toch een einde, en ook deze
ging voorbij als alle andere. In vijf kwartier volbrachten wij des
morgens den tocht bergafwaarts naar onze rots, waar wij onzen drager
vonden, schijnbaar zeer verbaasd over onze afwezigheid. Volgens
zijn zeggen had hij een groot vuur aangelegd om ons bij het afdalen
van dienst te zijn, en had hij den geheelen nacht door van tijd tot
tijd geroepen om ons te waarschuwen. Wij hadden niets van zijn vuur
bemerkt, noch zijn roepen gehoord. Hij beweerde dat wij er uitzagen
als spoken. Wat wonder! dit was de vierde nacht, dien wij in de open
lucht doorbrachten.
"Wij verfrischten ons zoo goed wij konden, en reinigden ons, wat
hoog noodig was. De bewoners dezer valleien hebben altijd eene
menigte van die kleine insecten bij zich, wier vlugheid wedijvert
met hun aantal en hunne gulzigheid. Het is gevaarlijk, die lieden
te dicht te naderen: men moet daarbij steeds letten op den wind en
zorgen dien in zijn voordeel te houden. Ondanks al deze voorzorgen,
liepen wij toch soms gevaar, binnen weinige oogenblikken levend
verslonden te worden. Trouwens, wij allen konden hoogstens rekenen op
een kortstondigen wapenstilstand in dezen noodlottigen krijg, want
de herbergen wemelen van dit gedierte, niet minder dan de huid der
inlanders. De plaatselijke traditie weet zelfs te verhalen van een al
te zorgeloos reiziger, die door een leger dezer gulzige folteraars uit
zijn bed werd gelicht! Maar dit feit eischt nadere bevestiging. Nog
een enkel woord, en ik stap van dit misselijk onderwerp af. Toen
wij, na ons gewasschen te hebben, bij ons gezelschap terugkeerden,
waren de Franschen onderling in gesprek. "O, zeide de oude Semiond,
wat de vlooien betreft, maak ik er geen aanspraak op, anders te zijn
dan de anderen: ik heb er althans geen
|