acht dat hij
omstreeks even hoog was.
"Deze berg was niet meer dan twee mijlen van ons verwijderd; tusschen
hem en ons gaapte een vreeselijke afgrond, waarvan wij den bodem niet
konden zien. Aan de overzijde van dezen afgrond verrees een kolossale
piek, met loodrechte wanden, zoo steil, dat de sneeuw er niet op kon
blijven liggen, zwart als de nacht, vol uitstekende scherpe punten,
en uitloopende in een smallen, spitsen top. Wij wisten niet, welke
berg dat was, daar wij die streek niet hadden bezocht. Naar onze
meening, moest La Berarde beneden in den afgrond liggen, die zich
voor onze voeten opende; maar inderdaad lag dit dorp aan gene zijde
van dien anderen berg, die ons naderhand bleek de hoogste top van
de geheele groep te zijn, op de fransche kaarten aangeduid als de
Pointe des Ecrins. Van La Bessee of Vallouise is deze top echter
geheel onzichtbaar en verborgen achter den Pelvoux.
"Eindelijk maakten wij ons gereed om af te dalen en terug te keeren
naar Semiond, dien wij bij de rotsen hadden achtergelaten. Ik liet
sneeuw smelten, en maakte het water aan de kook om thee te zetten. Na
een sigaar gerookt te hebben, zagen wij dat het tien minuten over
drieen was, en mitsdien hoog tijd om de reis te hervatten. De tocht
door de sneeuw duurde vijf-en-twintig minuten; wij moesten ons eenige
inspanning getroosten en gleden telkens uit; toen begonnen wij,
omstreeks vier uur, langs de rotsen af te klimmen. Om acht uur zou het
volslagen duister zijn; wij hadden dus geen oogenblik te verliezen en
gunden ons geen rust. Dit gedeelte van den tocht onderscheidde zich
door niets bijzonders. Wij hielden ons dicht bij den gletscher, dien
wij op dezelfde plaats als des morgens overstaken. Het verlaten van den
gletscher was ruim zoo moeilijk en zoo gevaarlijk als de overtocht. De
oude Semiond had zonder ongeval de bezwaarlijke operatie volbracht;
ook Reynaud; maar Macdonald, die hen volgde, gleed uit terwijl hij
een groot ijsblok trachtte te beklimmen; ware hij niet stevig aan
het touw vastgebonden geweest, dan zou hij onmiddellijk in een diepe
kloof verdwenen zijn.
"Toen wij eindelijk allen weer op vasten bodem stonden, was het
bijna geheel duister geworden; maar toch voedde ik nog de hoop,
dat wij voor den nacht onze rots zouden bereiken, om daar te kunnen
overnachten. Macdonald was daaromtrent minder gerust; en hij had
gelijk, want in het eind waren wij geheel aan het dwalen, en zwierven
een uur lang doelloos rond, terwijl Re
|