erg, langs welks voet wij nu wandelden, op weg naar
de chalets van Alefred of Ailefroide, zooals zij somtijds genoemd
worden, waar de eigenlijke berg begint. Van deze chalets gezien,
schijnen de lagere, maar meer nabijzijnde toppen de meer verwijderde
bergen, aanmerkelijk in hoogte te overtreffen, hoewel dit inderdaad
niet het geval is; somwijlen verbergen zij die geheel. Maar met een
enkelen oogopslag overziet men hier, in zijn volle hoogte, den top,
die in deze valleien onder den naam van den "Grand-Pelvoux" bekend
is, en wiens schier loodrechte rotswanden zich tot eene hoogte van
omstreeks drie-en-twintighonderd el uit het dal verheffen.
"De chalets van Ailefroide zijn niet anders dan een handvol
armoedige houten hutten, aan den voet van den Grand-Pelvoux, nabij de
samenvloeiing der beeken, die van den gletscher van Sapeniere of van
Sele ter linkerhand, en de Witte en Zwarte gletschers ter rechterhand
afdalen. Wij vertoeven hier eenige minuten om wat melk en boter te
koopen; Semiond nam ook een afzichtelijk leelijken knaap mede, om
ons vaatje te helpen dragen, duwen en voortrollen.
"Nadat wij de chalets van Ailefroide verlaten hadden, sloegen wij
eensklaps links af: daar de zon naar het westen neigde, kwam ons nu
de schaduw der bergen ten goede. Men kan zich moeielijk een droeviger
en naargeestiger landschap denken, dan deze sombere vallei; mijlen ver
ziet men hier niets dan omgevallen rotsblokken, hoopen steen, zand en
slijk; de zeer weinige boomen staan zoo hoog, dat zij ter nauwernood
zichtbaar zijn. Geen menschelijk wezen is hier te bespeuren. De lucht
heeft geen vogelen en het water geen visschen; de berghellingen, te
steil voor de gemzen, bieden ook nergens eene schuilplaats aan voor
marmotten; de arenden zelfs vermijden dit onherbergzaam oord. Vier
dagen achtereen zagen wij in deze woeste en dorre vallei geen enkel
levend wezen, met uitzondering van eenige arme geiten, die zeer tegen
haar zin naar deze wildernis waren gevoerd.
"Deze vallei was inderdaad een passend tooneel voor het vreeselijk
drama, dat, omstreeks vierhonderd jaar geleden, hier werd opgevoerd,
en wel in de grot, die wij nu hoog boven ons aanschouwen, in de
Balme-Chapelu:--den moord der Waldenzen van Vallouise. Eene treurige
en jammerlijke geschiedenis is de hunne! Sedert meer dan driehonderd
jaren bewoonden zij deze afgelegen valleien, afgezonderd van de wereld,
in stilte arbeidende voor hun dagelijksch brood. De aartsbisschoppen
van Em
|