eger zoo goed als
onbekend was. Echter zijn de werkelijk fraaie beeldjes zeer zeldzaam.
Niet zonder moeite bestijgen wij den heuvel, waarop de oude stad was
gebouwd. In den heuvel was een ruime schouwburg aangelegd, met de
voorzijde naar het oosten. Er zijn nog verscheidene gaanderijen en
zitplaatsen overgebleven; beneden onderscheidt men nog den onderbouw
van het tooneel, en eenige onkenbare fragmenten, die waarschijnlijk
vroeger tot zuilen hebben behoord. Verderop verheft de heuvel zich met
zeer steile helling boven de valleien ten oosten en ten westen. Daar
lag de Akropolis. De blik omvat de hier en daar met olijven beplante
vlakte, en rust op de bergketen van Eubea, waarboven de Delphi fier
zijn met sneeuw bedekte kruinen verheft.
Zoo wij nog voor den avond Chalkis wilden bereiken, hadden wij niet
veel tijd te verliezen. Na in een der woningen van het dorp een haastig
ontbijt te hebben gebruikt, ten aanschouwe eener nieuwsgierige en
lastige menigte, stijgen wij onverwijld weder te paard. Wij steken de
vlakte over, ter rechterhand het dorp Sikanino latende liggen, waar men
drie oude byzantijnsche kerken vindt, en komen weldra aan den Asopus,
die in dezen tijd des jaars niet meer is dan een onbeteekenend beekje,
dat langzaam voortkronkelt tusschen de zandbanken.
Aan de overzijde rijst de grond langzaam; de weg rijst en daalt
tusschen kleine heuvelen, met thym en struikgewas bewassen. Weldra
beginnen zich aan onze linkerhand steile rotsen te verheffen, met
eiken, wilde olijven en kreupelhout begroeid; de helling van den
weg wordt al sterker en sterker, en niet zonder inspanning bereiken
wij eindelijk een pas, vanwaar wij de zeeengte van Euripus overzien,
en in de verte de stad Chalkis met hare witte huizen.
Maar de afstand was nog zeer groot, en de avond naderde. De bergen
kleurden zich reeds met die warme tinten, die het einde van den
dag aankondigen; en in Griekenland duurt de schemering zoo kort,
dat binnen weinige minuten volslagen duisternis op den klaren dag
volgt. Nog eer wij den voet van den berg hadden bereikt, konden wij
den weg niet meer onderscheiden.
Wij reden langs eene wijde, cirkelvormige baai, en hoorden dicht in
onze nabijheid, aan onze rechterhand, maar zonder iets te kunnen zien,
het zacht geklots der golfjes, die op het strand rolden.
Perikles scheen te midden van die duisternis maar half op zijn
gemak. Van tijd tot tijd schoten geweldige honden met woest geblaf op
ons toe, alsof zij o
|