sgezellin van haren man, en niet eene der slavinnen
in zijn harem. Zij is zijne echtgenoote, de eenige moeder zijner
kinderen. Zij vindt eene groote vergoeding voor haar moeilijk lot in
de liefde harer zonen, die in dit land misschien inniger aan hunne
moeder gehecht zijn dan in eenige andere beschaafde maatschappij."
Ik durf verder gaan:--en zonder te spreken van zoo menig bewijs van
innige liefde, hartelijke gemeenschap en volkomen gelijkheid tusschen
man en vrouw, dat ik gelegenheid had op te merken, durf ik beweeren,
dat de stelling der montenegrijnsche vrouw, hetzij gehuwd of ongehuwd,
beter gewaarborgd is dan die van hare zusters in Frankrijk en Engeland,
of in de meest beschaafde landen van Europa. Ziehier het bewijs. Is
de jonge vrouw, bij haar huwelijk, uit het familieverband, waarin zij
geboren werd, uitgetreden, om in dat van haren man over te gaan, dan
laat daarom haar familie haar niet geheel los. Werden hare rechten in
hare nieuwe familie miskend en geschonden, dan zouden de leden harer
eigene familie steeds gereed staan om hare belangen te bepleiten,
haar te verdedigen, des noods te wreken. Weduwe geworden, kan zij tot
hare eerste familie terugkeeren, die haar met vreugde ontvangt. Nooit
en in geen geval blijft zij alleen, zonder steun of hulp aan haar lot
overgelaten, nooit ontbreekt het haar aan een tehuis, waar zij veilig
kan inkeeren; zelfs in weerwil van het nieuw ingevoerde geschreven
recht, blijft het volk ten deze de aloude, voorvaderlijke traditien en
inzettingen in eere houden. Elke beleediging, een meisje, eene vrouw of
weduwe aangedaan, vordert bloed, tenzij de vergoeding worde gegeven,
door de familie geeischt, welke de in haar schoot geboren dochter
nooit uit het oog verliest en nooit aan haar lot overlaat. Weeze
geworden, vindt zij een vader in iederen huisvader, tot de vereeniging
behoorende; haar broeder zal haar uithuwen, en zoo niet, zal hij zelf
ongehuwd blijven, om haar het leven aangenaam te maken. Ik zou nog
verder kunnen gaan, en nog meer feiten kunnen aanvoeren ter eere
van dat servische volk, waarvan niettemin de mannen, als zij van
hunne vrouwen spreken, tot onze groote ergernis zich steeds aldus
uitdrukken: Da prostite moja xena (Mijne vrouw, met uw verlof!),
zoo als een normandische boer ter nauwernood van zijn varken zou
spreken. Maar ik meen door het boven aangevoerde der waarheid hulde
te hebben gedaan en, naar ik hoop, iets te hebben bijgedragen tot een
billijker oordeel
|