hunne bruinroode vruchten
en donkergroene bladeren, myrthen met hun schitterend gebladerte,
haagdoorns met scharlakenroode vruchten bedekt. Woeste ravijnen, waarin
machtige rotsblokken op de grilligste wijze waren opeengestapeld,
openden zich langs de hellingen der bergen; nu en dan mochten wij
een blik werpen in stille geheimzinnige valleien, wegschuilende in
den lommer van breede platanen en eeuwenheugende eiken, terwijl in de
schemerende verte, door de saamgestrengelde takken en de slanke stammen
der dennen heen, de blauwe zee ons tegenblonk. Hoe hooger wij komen,
des te ernstiger en grootscher wordt de natuur om ons heen. Eindelijk,
na eene smalle vallei te zijn doorgegaan, waar tallooze watervalletjes
de lucht met muziek vervullen, komen wij aan den pas, van waar wij
tegelijk de Egeische zee, de straat van Negroponte en de golf van Volo,
die ten noordwesten diep landwaarts indringt, overzien.
Dergelijke panorama's ontmoet men schier bij elken voetstap in
Griekenland, maar men wordt niet moede ze telkens weder te aanschouwen;
ongelukkig kan geene beschrijving de schoonheid, de bekoorlijkheid
en de verscheidenheid dezer vergezichten wedergeven. Ter linkerhand
strekte zich de kast van Lokris en Beotie uit, beheerscht door de
trotsche bergketen van den Parnassus, den Kitheron en den Olympus. De
voorgebergten, half in een zilveren, doorschijnenden nevel gehuld,
verrezen achter en nevens elkander, helder afstekende tegen de effen
oppervlakte der zee, glad en glinsterend als een metalen spiegel. Hier
en daar vertoonden zich enkele witte stippen: de zeilen van zacht
glijdende vaartuigen. Voor ons, half in de wolken verloren, zien wij
de gescheurde en getande toppen van den Othrys, den Ossa en den Pelion;
meer van nabij verhief zich de Olta, waar, volgens de legende, Herakles
den brandstapel beklom; daar beneden, tusschen moerassen verscholen,
zag men de bergengte van Thermopylae. Ten noorden teekende zich de
gansche groep der eilanden boven Eubea, scherp en duidelijk, op de
onafzienbaar wijde zee. Verre weg, aan den horizon, vertoonde zich in
den nevel een grijze stip met witte punt, iets als een zwevende wolk,
verloren in de onmetelijke ruimte: dit was de thessalische Olympus, de
verblijfplaats der goden. Welke herinneringen en beelden, deels aan de
poezie, deels aan de historie ontleend, verdrongen zich hier in onzen
geest! Maar de brandende, blakerende zonnehitte maakte ons een lang
vertoeven op deze plek onmogelijk, e
|