uit de gemeenschap geweerd kunnen worden. Niemand mag,
behoudens in enkele nauwkeurig omschreven gevallen, een eigen spaarpot
hebben: zoo behoort, bij voorbeeld, de in den krijg behaalde buit aan
den overwinnaar; zoo behouden ook de popen, leden eener familie, wat
zij persoonlijk ten geschenke ontvangen, maar hunne vaste inkomsten
worden bij het algemeene kapitaal gevoegd. Zoolang echter een lid der
vereeniging op reis is, wordt hij beschouwd als tijdelijk daar niet
toe te behooren, en hetgeen hij gedurende zijne afwezigheid verdient,
blijft zijn persoonlijk eigendom. Even als elke muzelman eenmaal in
zijn leven ter bedevaart naar Mekka moet gaan, zoo krijgt ook ieder
Montenegrijn van de familie vergunning om naar den berg Athos te
trekken, naar die beroemde grieksche kloosters, ten deele door de oude
servische koningen gesticht. De bepalingen en regels omtrent de positie
der afwezige leden zijn verschillend in de onderscheidene provincien,
en worden doorgaans bij speciale overeenkomst vastgesteld. Wie, in
tijd van nood of tegenspoed, uit eigen middelen aan zijne vereeniging
geld geeft, mag op de terugbetaling dier som geene aanspraak maken;
maar dikwijls geeft de vereeniging, als zij in betere omstandigheden
komt, uit eigen beweging het geleende met interest terug.
Welke is nu, met uitzondering altijd van de domacica, de stelling
der vrouwen in dit gezin? Ik zeide hierboven reeds, dat men tot het
intieme leven van de Montenegrijnen moet doordringen, om zich te
overtuigen dat de vrouw, die schijnbaar de taak van een lastdier
vervult, toch in zekeren zin met eerbied en verschooning bejegend
wordt: haar toekomst is verzekerd, en over hare belangen waakt
de familie met groote zorg. De vrouw torscht zware vrachten op de
wegen, maar bij den veldarbeid valt haar de lichtste taak ten deel:
de man ploegt, maait en dorscht het graan; zij bindt de garven
en houdt de nalezing. Binnenshuis neemt zij aan den arbeid deel,
zoodra haar leeftijd dit eenigszins toelaat; de bezigheden worden
onderling verdeeld; de vrouwen loten onder elkander, wie op het veld
en wie in huis zullen arbeiden. Ieder heeft de zorgen voor hare eigene
onmiddellijke verwanten: in de eerste plaats voor den echtgenoot, dan
voor de kinderen, eindelijk voor de ongehuwde broeders en zusters. Een
jong meisje moet noodwendig een bruidschat, hoe gering ook, mede ten
huwelijk brengen; en om haar gelegenheid te geven dien te verdienen,
mag zij elken dag eenige uren voor
|