ng in bedwang moesten houden,
deels de veiligheid der wegen en van het handelsverkeer verzekeren. De
bezettingen in die forten stonden allen onder het kommando van den
te Chalkis wonenden militairen opperbevelhebber.
VIII.
Tegen zonsondergang komen wij aan het dorp Achmed-Aga, waarvan de
witte, tusschen het groen half verscholen huizen tegen de helling van
een heuvel verspreid liggen. Een steile, slecht geplaveide weg voert
ons naar de woning van een Engelschman, den heer Noel, waar wij onzen
intrek zullen nemen. De heer Noel zelf, die in 1830 in Griekenland was
gekomen, was een paar jaar geleden in ruim tachtig-jarigen ouderdom
overleden. Wij werden door zijne weduwe ontvangen.
Voor het huis strekt zich een groot voorplein uit, ter wederzijde door
ruime pakhuizen omgeven; het huis zelf heeft twee verdiepingen met een
houten balkon, en maakt een zeer goeden indruk. Van een klein terras,
aan de zijde van het huis, door wijngaardranken omslingerd, overziet
men het dorp en de vallei, ten zuiden begrensd door boschrijke
bergen en door de hooge toppen van den Delphi, hier en daar met
sneeuw bedekt. De avond hulde het schoone landschap reeds in eene
zachte schemering; slechts enkele hooge bergtoppen straalden nog in
den gloed der ondergaande zon.
Na een eenvoudigen avondmaaltijd, waarbij wij door aardige jonge
meisjes werden bediend en de gastvrouw zelve de honneurs waarnam,
werden wij naar de voor ons bestemde zindelijke en vroolijke kamers
gebracht, waar wij weldra in een gerusten slaap de vermoeienissen
van den dag vergaten.
De geheele volgende dag zou gewijd zijn aan het bezoeken van de
uitgestrekte bezitting, een van de schoonste en best bebouwde van
geheel Eubea. Reeds vroeg in den morgen kwam de intendant, een
zeer beschaafde jonge Zwitser, ons afhalen om ons op onzen tocht te
vergezellen. Hij bracht ons in de eerste plaats naar een groot ruim
gebouw, twaalf jaar geleden, met groote kosten, door den heer Noel
gesticht. Dit gebouw, twee verdiepingen hoog, van steenen galerijen
voorzien, en met pannen gedekt, bevat van boven de noodige bergplaatsen
voor de onderscheidene veldgewassen, en van onderen de stallen voor
de paarden en het vee.
Twee thessalische poneys, met vurige oogen en kort afgeknipte manen,
als de paarden van Phidias, stonden voor ons gereed, want het landgoed
beslaat eene oppervlakte van vele mijlen. Een gedeelte daarvan is
bosch, een ander gedeelte bouwland.
De heer Noel, die zijn leve
|