gezwaaid en
klaverde met de handen om boven den karrebak te komen. Hij liet zich
neer en voelde zijn zet diep-rond en zacht in het mullige zand prenten,
hij legde de beenen gemakkelijk open, nevens Manes. De kar dokkerde
voort over de straatsteenen en Treite loech om de aardigheid van zoo
onverwachts vast te zitten en gevoerd te worden, scherend over den weg,
zonder moeite te doen of pijn te voelen in de voeten en hij langde reeds
naar 't beloofde roggenbrood en 't zwijnsvleesch--een dingen dat hij
niet wist ooit geknabbeld te hebben maar dat, naar hij gissen kon, goede
en smakelijke buikvulling moest zijn. Hij keek naar de voetgangers die
bezijds de kar liepen, hij knipte oogjes naar elk ende een om te toonen
hoe goed hij zat en hoe preusch.
--Eila! flikkerbeen, ge blinkt onder uw hoedje! pennelikker met uw kalen
frak, krebbebijter! riep hij naar den kantoorklerk die naar zijne
bezigheid ging.
Manes loech.
--We gaan twee dorpen doen vandage, ik moet tonnen koopen gij kunt het
zand uitventen; een stuiver de maat.
Treite greep reeds de ijzeren schop en woelde in den zeuzelenden hoop
tusschen de beenen.
--Niet lastig, meende hij.
Manes hield de leidkoorde en snokte zijne honden naar links en rechts
door de straten en ruischte ze op om 't gespan nog zeerder te doen
rollen. Hij vertelde ondertusschen wat er bij de boeren te lande al te
zien was voor aardigheden en van den handel en de geldwinst. Hij zat als
een degelijk zandman, wel gekleed in de wijde vloeren broek en vest; een
groote, blonde haarlok lag zorgelijk gekruld en gevet in schuinen hoek
over zijn voorhoofd en daarover de groote blinkende bek van zijn blauwe
pet. Treite had ook al geloerd naar het blauwe flanellen hemd, met
overgelegden halskraag en de geelzijde koord die met twee flosjes onder
de kin was toegeknoopt. Aan zijn ondervest stonden twee reken koperen
knopjes die bevielen Treite buitenmate en hij keek met meewarigheid op
zijn eigene voeten, als hij de stevige, zwaargezoolde en vernagelde,
waterdichte schoenen van Manes bezien en herbezien had. Treite kende
zijnen makker van ten tijde dat zij aleven arm en slecht aangekleed,
samen de kansjes snapten en centen verdienden met pakjes te sleuren en
peerdenmest te rapen. Maar de beenen en armen en borst waren bij Manes
zoo stevig uitgegroeid en zijne vloeren kleeren zwabbelden nu zoo los
om dat forsig lijf van den zwierigen vent, en hij had ook zoo'n kloeken
neus en zijne oogen stonden zee st
|