de
gevallene vochtigheid. Zoo seffens was zijn opmerken gedaan en hij keek
naar het wijveken dat de planken van haar winkelvenster wegdroeg. Dan
ontmoette hij Toppie den Slunseman die met zijn ijdelen zak op den rug
in de vroegte zijne ronde deed al toeterende op zijnen hoorn door de
stilte. Hij groette met een oogknipje de kennis en hinkte verder. Aan
den hoek van het straatje bleef hij weer een stonde besluiteloos en
wendde eindelijk rechts langs de geslotene huizen tot aan de zwarte
aschhoopen langs de spoorbaan. Hij herkende de oude Lotte die daar als
een uivallige fakkel gebogen neerlag en haar gerief vuurmaaksel gaarde
in een mandetje.
--Lotte de Poetser, liggen er veel koolkies, vandaag? loech hij van ver
en hij bleef staan kijken op zijn een been. Het vervallen wijf wendde
haar oud wezen.
--Ha, Treite den Bemmel! grijnsde zij en raapte voort op den aschhoop.
--Slechte tegenkomst een wijf in den morgen! gekte hij in 't voortgaan.
Ze gromde iets van; lammepikkel, maar hij verstond den zin niet. Hij
loech luide en hinkte voort langs de rij zwart houtene palen die gereekt
stonden langs de hooge spoorbaan, onafzienbaar ver.
Uit eene doffe dreuning groeide het zwaar gedommel van den aankomenden
trein; forsig sterk en hoog snorkte het machtig stoomtuig vooruit met
stampen en blazen. Treite stond met openen mond te kijken naar 't varend
geweld voorbij de wagens waar de menschen door de vensterkes van uit
hunne hoogte, op hem neerkeken. Met schrillen schuifelroep reed de trein
de stad binnen en eene pluime zwarte rook warrelde achter den laatsten
wagen weg.
--'k Wil dat ik er op zate! wenschte de jongen. Dat was nu in zijn
gedacht: 't zuiverste genot van rijkdom en droge warmte die de reizigers
daar hooge beleefden. Maar na dien enkelen trek was de trein al
verdwenen en zoo gauw uit zijn gedacht en hij schuifelde zijn eerste
deuntje en hinkte voort over den zinderweg langs de zwarte paalstaken.
Aan 't ijzeren hek bij den los van de goederen stonden er al veel kerels
van zijne soort. Hij herkende ze bij den eersten blik, elk aan een
verschillig teeken: een trek van hun wezen, eene aardigheid hunner
kleeding of gebrek aan hun lijf. 't Deed hem genoegen in gezelschap te
komen, daarmede was de dag eigenlijk begonnen en in gang zooals al de
andere die in lange gelijke reeks voorbij waren. De venten zaten of
lagen zwijgend en keken op de dingen die nog gesloten en dood rondom in
stilte rustten. Treite zette zich o
|