n al de stappen die Ghielen moest doen om t'huis te geraken, 't
Was toch helledonker buiten! ze zette 't lampke op de vensterbank omdat
hij zoo beter 't huis zou vinden. Hij was misschien met Vinie naar de
Klok of naar 't Wit Peerd, of hij was misschien iemand gaan zoeken om
van dien koop te spreken....
Ze haalde alsaan nieuwe redens uit om zijn wegblijven uit te leggen en
alzoo de onrust te verdrijven.
Dat lampke schemerde zoo vreemd tegen die sneeuwruiten en 't was overal
zoo stil dat ze altijd meende dat 't nacht was. Ze pijnde zich om niet
vervaard te worden en ze zegde nu de redens luidop om zichzelf te
paaien.
--Wanneer gaat hij komen? Ze luisterde naar al wat ze peinsde gerucht te
maken, maar 't was altijd niets.
--Waar is hij nu? Die vragen kwamen lijk spoken rond haar staan en ze
kon er geen enkele wegdrijven of daar kwam een andere in de plaats.
Ze zette zich weer op den stoel, maar zoo seffens zag zij Ghielen weer
bejaagd rondzwieren door de sneeuw, versmoord in die zwijgende, witte
zee, zonder mensch of beeste en al de huizen en boomen donker, met
zware, witte mutsen bedekt, eenkleurig, onkennelijk onder 't zwart
geluchte. Ze herinnerde zich de vertelsels van grootvader: van den ouden
Miechels die een heelen nacht rond zijn hof doolde zonder de poorte van
zijn eigen hof te vinden en dat ze hem 's morgends versmoord uit den wal
trokken. Van anderen die ievers op doolkruid getorden hadden, of door
een kwaden wensch waren misleid om nooit meer uit te komen,--van den
metser die drie dagen op den doolstap liep en van Ziene 't oude
werkwijf, die in 't naar huisgaan eenen aweg insloeg en zoo aan de rampe
kwam.
Doka keek onwillens naar 't venster en als ze de groote sneeuwbrokken
gruisdikke zag toevallen tegen 't glas, dan ijsde zij en krijzelde bij
't gedacht: moet het zoo voortduren, ze hier kon insneeuwen en
versmachten zonder van een levende ziel hulpe of bijstand te zullen
krijgen.
Ghielen die daar in rondkrasselde, wekte nu opeens heur groot
medelijden. Ze tastte in den zak, haalde den paternoster uit en bad
Ons-Heere en Moeder-Maria toch te willen genadig zijn met twee oude
dutsen die zoo geern nog lange te leven hadden!
Tusschen heur gebed kwamen alle soort moord-histories en zij hoorde
mannen rond het huis waareren die wisten dat ze alleen t'huis was en
heur wilden vermoorden.
Hoor, de koe beurelde om eten.
Beurelen, zoo wreed, vereend dat 't nu ineens duidelijk scheen: de
groote koe
|