voordeeligst den
koop te sluiten; ze zag hoe Ghielen als 't gedaan en af was, terugkeerde
naar huis. Maar dan ook liepen heure gedachten veel rasser dan Ghielen
gaan kon en ze wist nog lang te moeten wachten. Ze wilde een trekje
slapen eerst.
Zij duffelde de handen onder heuren voorschoot, peinsde nog op het
hoekje land dat Ghielen wilde koopen en op Uuznie Pastere die nu dood
was--z'had er honderd keers tegen gekout--en dan zocht ze weer in de
gedachten naar Ghielen over 't veld. Maar de warmte kloesterde haar zoo
zacht dat se alles liet varen en heur hoofd knikkebolde neer en buiten
't groot statig uurwerk leefde er niets meer in de keuken.
De vlammen kronkelden zoo langen tijd rond het zwarte lijf van den
koeketel tot er daarbinnen leven kwam, een holle brutseling en de damp
met ziedend schuim hieven 't deksel met een geuleken op waardoor 't sop
uitzabberde en de damp opproestte in de schouw. Eindelijk vielen de
brandschieren verkoold ineen en 't gerucht en de brobbeling hield op.
Dan schrikte Doka uit een vervaarlijken droom, ze keek verweerd door de
keuken en was blijde dat 't allemaal bedriegelijke leugens waren. Ze
schormde recht in 't donker, zwaaide de armen en liet ze 't halven den
haal neervallen als ontdaan nog en half ongerust van wat ze gezien had
en zocht nu naar den draad van heur verstand.--Ghielen bleef te lange
weg en ze meende dat 't al late nacht was. De ketel en 't vuur was ze
vergeten.
O, z'had Ghielen daar zien ronddompelen, heel wit besneeuwd lijk een
vriezeman, vechtend tegen de koude en den donkere, zonder dat hij zijnen
weg kon vinden. En z'had hem, tenden gejaagd, zien staan, boutstil in 't
veld, met de armen wijd open, de handen rondzoekend lijk een blindeman,
en de sneeuwbrokken dekten hem toe en hij verging daar in een witten
hoop. z'Had hem willen helpen, was buiten gegaan met de lanteern en op
eenige stappen van daar bleef ze ook zot ronddolen zonder hem of
zichzelf te kunnen verlossen, en ze waren daar gestraft om alle twee te
vergaan in den nacht.
--w'Hebben misdaan dien man te bedriegen met onze koe, meende ze ineens.
Dan zag ze 't heerdvuur uitgebrand en den ketel hangen; ze ontstak al
bevend het lampje en lichtte benieuwd om te zien hoe laat het was. Neen,
't en was, God zij gedankt, nog geen nacht en ze was zot zichzelf alzoo
met vrees nutteloos op te winden. Ghielen zal seffens t'huiskomen en wat
doet die droom daaraan? ze legde nieuw hout op en bleef dan staan
rekene
|