in zijn zinnen speelde om er gek of
ziek van te worden. Hij stamelde en steende en hoestte na ieder woord
en:
--Die koe.
--Die schoone koe, zuchtte Doka, 'k meende dat 't er eene was voor ons
leven.
Dat vriendelijk beest had zij gekweekt en:
--Ghielen, gij begrijpt dat niet, 'k heb ze zien groeien en groot worden
lijk een kind en ze keek zoo gedoezig op telkens ik in den stal ging....
Als men alzoo alle dagen zijn best doet om ze te verzorgen, daarom was
ze altijd zoo beleefd, zoo trouw en gezapig, en nu is ze zoo net wit en
schoon geworden, en ik ben al zoo spijtig als gij omdat ze niet
vernieuwen wil, onze schoone koe.
--Schoone koe, schoone koe, gromde Ghielen in zijn koffiekom, 'k lache
met zulk eene schoone koe, om alle duivels, neen 't, maar een oude varwe
koe gelijkt het, een uitgeruttelde, verdroogde kwenekoe die nooit van
kalf of stier iets geweten heeft,--we gaan ze afsteken. Ware 't niet
dat ik heur, voor mijne oogen, als kalf gekocht en gekweekt hebbe, 'k
zou gelooven dat Segher Verschuere ons alle twee bedrogen heeft. Maar
een nuchter veerzekalf en kan toch op een jaar tijds geen oude munte
worden? Dunkt 't u niet, Doka?
--Neen 't, Ghielen, dat en kan niet.
--Daarbij, wie zal er durven zeggen dat ze niet drachtig en is? bezie
dien balg!
--En als ze drachtig is moet ze kalven, vroeg of late.
Ghielen en wist daar zoo seffens geen antwoorde op. Maar hij gebaarde
van geen verlegenheid.--Zie, Doka, horkt, na de misse ga ik rondzien
achter eenen kooper; Vinie voorzeker weet er niets van dat onze koe
haar volle rekening heeft, z'en zal er geen cent te min voor gelden:
we zeggen hem dat ze kalven moet in Korte-maand en ze is, vet en gezond
lijk ze daar staat, zeshonderd frank weerd.
--Zeshonderd frank, zuchtte Doka, Vinie zal in vijf minuten zien dat die
koe niet in regel is.
--Niemand kan daar iets aan zien!
Dan zwegen zij geruimen tijd en bleven zitten peinzen en warmen met de
kloef en in de heerdassche. 't Bleek, schrale lampke lichtte een klein
rondeken helderheid over tafel op de witte kommen en door de
vensterruitjes kriemelde een grijze schemer, zoodat de zwarte daken van
de schuur en den stal tegen den hemel begonnen af te teekenen in vaag
blauwe grijseling. De haan kraaide nu herhaaldelijk.
--De menschen kunnen gaan rieken dat onze koe overstier is, herbegon
Ghielen, en die haar koopt kan op zijne beurt het betooverd kalf
afwachten. Hij grinnikte zoodat zijne fijne lippen wij
|