en daar op te kijken
lijk vereeuwde, slonk-gesnekkerde postenakels uit een donkere, oude
kerk, voor den eersten keer in 't daglicht gebracht. Hun asem met dien
van de koe dampte in wazige wolkjes uit hunne neusgaten op. Vinie, met
zijn hoofd diep tusschen de bochelachtige schouders, piepoogde onder
zijne groote pet, neep den mispelaar tusschen de vingers en stapte rond
de koe, mat hare gestalte aan de kin, betastte heupen, pooten en rug en
balg en ging weer al den overkant.
Ghielen hield de koe big 't zeel en stond verkrompen van de koude, zijn
vest achteruit getrokken met de armen tot aan de ellebogen bijkans in
de broekzakken en zijn groote voorbroek spande over den ingevallenen
buik en heel zijn magerte, zoodat de heupbeenderen lijk twee bulten
uitstaken boven zijne korte beentjes. Doka hield de handen geborgen
onder haren voorschoot en haalde ze beurtelings bloot om 't water uit de
oogen te vegen. Ze klutterbeende en voelde haren neus bevriezen, maar ze
hield gestadig den blik op den koopman in verwachting of hij iets van de
gedokene doening zou bemerken.
Vinie ging nu op een afstand staan, kwam weer bij, trok de koe haren
muil open, en telde de tanden met zijne vingers.
--Wanneer heeft ze hare rekening vol? vroeg hij.
Ze bezagen elkaar en:
--Met 't eerste maansching, zei Ghielen en hij hield zich gesloten om
niet te pinkoogen.
--Newaar, Doka?
--Ja, nog een manestond. 't Geen ze er nog wilde bijzeggen verging in
een geweldige hoestbui.
--'t Is hier koud staan, meende Ghielen.
--'t Is eigenlijk een schoone koe.
--Newaar! zegden ze alle twee.
--Steek ze maar weer binnen. Hoeveel moet ze kosten?
--Ik meende zeshonderd franken, zei Ghielen en dan hield hij den adem
op.
--Doe er honderd af.
--Geen cent min, schudde Ghielen.
Ze stonden een tijdeke sprakeloos.
--Den stok in tweeen, da's mijn laatste woord. Is ze verkocht?
En de koopman stond omgekeerd, gereed te vertrekken.
Ghielen stak zijne koe op stal en Doka durfde niet antwoorden.
--Vijfhonderd vijftig, herzei Vinie, ze gaat morgen naar de markt,
'k heb daar een kooper.
--Voor min dan zeshonderd gaat ze uit den stal niet, besloot Ghielen.
--Wel, geluk ermee, en de koopman vertrok.
Aan de hofpoort keerde hij zich om en:
--Als ge beter gedachten krijgt, kom zeg het mij van den avond nog en
'k doe morgen uw beest mee.
--We kunnen wij ook naar de markt gaan, zei Ghielen tegen Doka en hij
liet Vinie vertrekken.
De
|