naar de misse komen: of hij deze en gene gezien had en
hoe 't er mee stond.
--En Vinie, de koeiplote, begon Ghielen. Ka den noen komt hij zien naar
onze koe. Hoeveel zouden w'er voor vragen, Doka?
--Wat ge wilt,--wat weet ik van de beesten? maar eene schoone koe is 't!
en een kostelijke; als hij maar niet merkt dat z'al een maand over is.
--We zullen hooren hoe hij zingt, besloot Ghielen.
Het gerei ruimde zij van de tafel en ze lazen beiden een dankgebed. Dan
sleurden zij samen den pot drinken buiten en voederden de koe, het zwijn
en den hond; Doka hing een moor water over 't vuur en dan zetten zij
zich al elken kant van den heerd wat te tukkebollen. Ze hoestten
onderwijle en trokken lastig aan den asem.
Buiten, uit 't grijs geluchte, ranselde de sneeuwmijzel lijk bloemenstof
fijn, aanhoudelijk den grond en de daken dekkend stillekens met wit. De
koude blies over het lage, verlaten land en al dat er nog buiten liep
was ievers een verdoolde, uitgehongerde hond.
Vinie rotelde al aan de voordeur als Ghielen wakker werd. Hij riep naar
Doka en ging haastig opendoen.
--Binnen, Vinie, binnen.
Vinie gromde een goeden dag en stampte 't sneeuwstof van zijne schoenen.
--We gaan kwaweer krijgen, boer, en hij kwam ingrimmig, opgekrompen
nader bij 't vuur.
--'t Is de tijd van 't jaar, meende Ghielen, we zijn in de donkere
zes-weken. Doka, Vinie zal eerst koffie drinken!
--Danke, boer, hebbe maar weinig tijd. Willen we maar seffens naar de
koe gaan zien? Maar hij moest eerst koffie nemen. Ghielen stoefte
daarbinst met zijne koe; daarna gingen ze alle drie naar buiten. De hond
stormde uit zijn kot en bastte nu naar den vreemdeling, maar ze stapten
zonder ommezien over de werf. Het zwijn snorkte daar ze voorbij zijn
kot kwamen. De haan was, om de bijtende koude met zijne hennen in het
wagenhuis gebleven en stond te midden zijn toom onder eene kar te
treuren op eenen poot. Doka trok de staldeur open en deed de koe opstaan
met zacht vermanende woorden.
--Ze heeft het hier warm, meende Vinie.
--Ja ze staat er goed en er kan geen windeken in den stal als de
luchtgaten toegestopt zijn.
Maar Vinie wilde de koe buiten in den helderen dag zien. Ghielen moest
ze ontbinden en buiten brengen. Ze waagde zwaar heur eendlijk lijf
voorwaards en stond daar wijd op de pooten met groote trekken snuivend
de versche lucht door haren natten neus. Haar oogen keken verweerd rond.
En de drie kadoterige oude sukkelwezentjes stond
|