zwarte palulhond had heel dat spel aanschouwd en als de koe weer op
stal en de koopman van 't hof weg was en Ghielen en Doka in huis, gromde
hij wat en kroop in 't diepste van zijn kot.
Ghielen sloeg Doka op den schouder, kletste op zijne bil en spetterde
uit in eenen kikkerlach.
--Hij is gefopt, de slimmerik en ziet er niets aan en hij zal onze koe
komen halen!
Hij viel op eenen stoel om uit te hoesten en Doka ook grijnsmonkelde
welgezind.
--O, 't is eene schoone koe, zei hij, ze bevalt hem ... ze moet binnen
de naaste mane kalven! loech Ghielen.
--Zal hij terugkeeren?
--Maar zeker zal hij, zoo zeker als Evangelie.
Dan begonnen ze ondereen in overvloed van gehakte woordekes uit te gaan
over nieuwe schikkingen en te hoesten daartusschen.
--Nu zal 't slameur gedaan zijn en we leven heel den winter stil op onze
zokjes; ten uitkomende koopen we een versch veerzekalf.
Ze raasden voort: hoe ze met de nieuwe lente 't land zouden bedrichten;
ze gingen ook een muurken doen insmijten, een nieuwe haag bouwen en
boomen verplanten en de 600 franken bij 't ander leggen onder den
blauwen steen, en ze regelden hunne dingen zoo generig alsof ze nog
vijftig jaar leven te verwachten hadden.
Ze dronken elk nog een kopje koffie. Doka legde nieuwe lemen aan 't vuur
en Ghielen haalde krijt en kaartenspel. Hij teekende een dubbelen boom
op het tafelblad, ontstak eene pijp en zij zetten zich recht overeen in
de stille schemerkeuken hun zondags-partijtje te doen.
Buiten, voor het venster zwemelde een afgesneden eind koord in den wind
en de sneeuw mijzelde traag en fijn, gezapig schuin gedreven door den
windtocht bij striepen gispend in een wevende lijnflikkering zwepend als
dansende witte regen.
z'En spraken geen woord schier en speelden verslonden. Een zucht
altemets, een stenen of hoesten of een enkele uitroep van spijt of
voldoening als de Zot of 't Aas de kans deed keeren of een grooten slag
besliste. Doka veegde de witte strepen van den boom met heur natten
vinger uit en ze hielden beiden hun spel gesloten als de vimmen van een
opengescherrelden waaier in de magere, vereelte handen. Ze dubden,
betastten de bladen en legden ze stil vooruit neer op tafel of sloegen
ze hard met eenen vuistslag die bonsde.
Als de eerste boom was afgespeeld, haalde Doka de pulle uit en schonk
voor elk een goeden druppel;--Ghielen liet den zijne nog eens
volschenken omdat hij gewonnen had; ze herbegonnen een nieuw spel en dan
nog e
|