hij eensklaps, gij zult mijn portret moeten maken,
want 't is een groote voldoening voor een sterfelijken vorst, aan
zijne nazaten de geheugenis zijner trekken te laten.
--Sire, antwoordde Uilenspiegel, uw wensch is mijn wil, maar 't
schijnt mij, nietsweerdige, dat uwe Edelheid in de toekomende eeuwen
niet veel genoegen zal smaken, zoo alleene op het doek te staan. Hij
moet vergezelschapt wezen door zijne adellijke gemalinne, mevrouw de
Landgravin, door zijne edelvrouwen en heeren, door zijne dapperste
kapiteins, te midden waarvan zijne Hoogheid en Mevrouwe schitteren
zullen als twee zonnen te midden van lanteernen.
--Inderdaad, antwoordde de landgraaf, en wat moet ik u betalen voor
dat groot kunstwerk?
--Honderd gulden op voorhand of anderszins, antwoordde Uilenspiegel.
--Hier zijn ze vooraf, sprak de edele landgraaf.
--Allergenadigste heer, hernam Uilenspiegel, gij giet olie in mijne
lamp, ze zal branden te uwer eere.
's Anderen daags vroeg hij aan den landgraaf de hovelingen voor
hem te doen komen, welke de eer hadden hem op het doek te mogen
vergezelschappen.
Toen kwam de hertog van Luneburg, hoofdman der landsknechten in dienst
van den landgraaf. 't Was een dikke vent, die verging in zijn vet. Hij
naderde Uilenspiegel en fluisterde hem deze woorden in 't oor:
--Als gij mij op de schilderij de helft van mijnen buik niet afneemt,
laat ik u opknoopen door mijne soldaten.
En de hertog ging voort.
Toen kwam een lange dame, die een bochel op den rug had, terwijl haar
borst plat was als het zwaard der wrekende gerechtigheid.
--Heer schilder, sprak zij, als gij mij langs voren geen twee bochels
geeft, in stee van eenen langs achteren, doe ik u als giftmenger
vierendeelen.
En de hofdame ging voort.
Vervolgens kwam een jonge eerejuffer die blond, frisch en lieftallig
was, doch drie tanden miste in de bovenste rij.
--Heer schilder, sprak zij, als ge mij lachen doet en niet al mijne
tanden laat zien, doe ik u in stukskens kappen door mijn minnaar,
die daar staat.
En zij wees naar den kapitein van de boogschutters die den dag te
voren op de trappen van het paleis met de dobbelsteenen speelde;
daarop ging zij voort.
En allen gingen aldus hem voorbij; ten slotte bleef Uilenspiegel
alleen met den edelen landgraaf.
--Als gij het ongeluk hebt, sprak de edele landgraaf, alle die lieden
niet trouwelijk uit te schilderen, laat ik u het hoofd afkappen.
--Zonder hoofd, dacht Uilenspiegel, gevier
|