twaardiging volgden, getuigden door hun
dreigend gemor dat zij waarlijk bekwaam waren om hunnen makker ook
gewelddadig ter hulp te komen, indien men onrecht jegens hem pleegde.
De dreigende houding der Kerels verbitterde den graaf nog meer; want in
tegenwoordigheid der Fransche ridders, die hunne verbaasdheid over zijne
aarzeling betuigden, was zijn toestand zeer onaangenaam en schier
belachelijk.
"Gij zult in de gevangenis!" riep hij. "Indien de kastelein van Brugge
de macht niet heeft om mijn bevel uit te doen voeren, zullen mijne
ridders of hunne wapenlieden u wel dwingen."
Arnulf, die zag dat er waarlijk eene beweging onder de ridders ontstond,
sprong een paar stappen achteruit en sloeg de vuist aan het gevest van
zijn zwaard.
"Men voere dan mijn lijk naar de gevangenis!" gromde hij, terwijl zijne
oogen zoo bloedig werden en zoo dreigend vlamden dat elkeen aarzelde om
hem te naderen.
Terwijl de kastelein Arnulf poogde te bedaren, was Robrecht Sneloghe te
midden der Kerels geloopen en verkreeg van hen door vriendelijke woorden
en gebeden dat zij zich nog stilhielden.
Arnulf wilde naar niets luisteren en weigerde zich naar de gevangenis te
laten leiden. Maar nu beklom de proost van St-Donaas de stelling,
naderde den vertoornden Kerel en zeide aan zijn oor:
"Volg den kastelein naar het Gijselhuis, Arnulf. Doet gij het niet, gij
brengt waarschijnlijk de vrijheid van gansch Kerlingaland in gevaar.
Wij zullen over u waken en zorgen dat u geschiede volgens wet en recht.
Ik smeek u, gehoorzaam den graaf ... Desnoods gebied ik het u op uwen
gilden-eed!"
"Welaan, heer vorst, ik onderwerp mij aan uwen wil", zeide de Kerel,
eensklaps met eene diepe buiging vooruittredende. "Naar de gevangenis
zal ik mij begeven met het vertrouwen dat men mij, als vrij man, in de
vierschaar zal hooren en rechters zal geven zooals het behoort."
"Rechters? Gij hebt gelijk", antwoordde de graaf met bittere scherts.
"Gij zult ze hebben. Voor den avond zult gij ter hooger vierschaar
verschijnen om uw vonnis te hooren uitspreken."
De Kerel daalde met den kastelein van de trede, omarmde eene vrouw en
twee weenende kinderen, drukte eenigen vrienden de hand en verdween uit
het gezicht der ridders tusschen de menigte, die als een rollende stroom
op zijne baan over en weder golfde. Vele Kerels volgden hem, luidop
morrend tegen het onrecht dat hem werd aangedaan; maar hij zelf zeide
dat hij zich vrijwillig naar het gevang begaf, en zoo
|