openbaar, omdat hij de gesteenten er van gewonnen
had in Palestina tegen de Saracenen, en het hem een dierbaar aandenken
was van zijne tochten in het Heilig Land.
Aan de eene zijde van den vorst reed de jonge hertog Willem van
Normandie. Aan de andere zijde hield zich Gervaas van Praet, kamerheer
van den graaf, en geroemd als een wijs, moedig en verkleefd ridder.
Achter de vorsten kwamen Tancmar Van Straten, de raadsheer; Walter Van
Lokeren, de hofbottelier; Frumold, 's graven schrijver en rekenmeester;
Hacket, de kastelein van Brugge; Eijkaard Van Woumen, Baudewijn van
Aelst en Daniel Van Dendermonde.
De andere Fransche of Vlaamsche ridders, die den graaf op de reis hadden
vergezeld of hem nu te gemoet gekomen waren, volgden allen zonder
herkenbare schikking. Zelfs bevonden zich in dit gedeelte van den
ruiterstoet vele Kerels; en men kon ook hier bemerken dat er geene
vriendschap tusschen deze laatsten en de leenheeren bestond, want zij
reden zichtbaar van elkander gescheiden.
Nauwelijks had de menigte, die krielend de Markt overdekte, den vorst
ontwaard, of er verhief zich een algemeen gejuich dat meermaals met
vernieuwde kracht werd herhaald, naarmate de stoet over het plein
vooruitkwam. Bovenal gaf de vreugde der menigte zich lucht in machtige
galmen, toen de vorst met zijn gevolg de houten trede had beklommen en
daar het volk zijnen groet toestuurde.
Ridders, poorters, Kerels, allen wedijverden om door luid geroep, door
het zwaaien der hoeden of door het opheffen der handen hunne blijdschap
te betuigen en den graaf te verwelkomen.
Terwijl men bezig was met de menigte van de stelling te ver wijderen, om
eenige ruimte te maken, terwijl de laatste ridders afstegen en de
schalken hunne paarden op eenigen afstand wegleidden stuurde de graaf
zijnen blik over de Markt. Hij staarde met bijzondere aandacht op de
talrijke groepen der Kerels, die luidruchtiger en driftiger dan alle
anderen, hem toejuichten en dikwijls de oorzaak waren dat de volksschaar
hare blijde kreten herhaalde.
De vorst scheen tevreden; het was met eenen helderen glimlach dat hij in
stilte nu en dan een woord wisselde met Willem van Normandie, wanneer
deze hem geluk wenschte over de liefde welke het Vlaamsche volk hem
betuigde.
Op een teeken van den voorschepen hieven de trompen en bazuinen een
feestgeschal aan. De leden van den stadsraad beklommen de trede en bogen
voor den vorst, totdat hij den voorschepen de hand bood. Dan naderde de
|