sul,
die nog niet en weet wat er gebeurd is. Die Huib vraagt wat er met
dien Reinier Claessenz is voorgevallen!"--
"Lacht hem uit! lacht hem uit!" klonk het thans van alle kanten.
"Jaagt hem door de braamstruiken daar aan den weg! schreeuwde Gerrit
Claesz. Van Valkesteijn. "Wat doet hij dan met eene vlag te loopen,
als hij niet en weet waarom hij er eene draagt!"
"Ja, ja, door de braamstruiken! Gerrit heeft gelijk!" riepen thans
eenige jongens.
Thans vatte echter Marten mijne partij op, en zich voor mij plaatsende,
zei hij: "Jongens, is Huib niet net zoo oud als ik? Is hij geen negen
jaar oud en ben ik het ook niet?"--
"Ja, ja," joelde het troepje. "Gijlieden zijt even oud!"
"En is Huib mijn vriend niet?" hernam Marten.
"Ja, dat is hij!" antwoordde Simon Van Duvenvoorde. "Hij krijgt op
de school al de klappen, die gij verdient!"--
"Dat is niet waar!"' zeide Marten. "Gisteren nog heeft de meester
mij een striem gegeven, dien ik nog voel! Maar wie heeft jelui het
geval van onzen Claessensz. verteld?"--
"Dat hebt gij gedaan!" sprak Gerrit.
"En als ik dat eens niet gedaan hadde, wat zoudt gij-lieden dan weten,
zegt?"--
"Dan wisten wij niemendal, Marten!" sprak Simon.
"Welnu," hervatte Marten, "ik en heb het onzen Huib nog niet gezegd
wat er gebeurd is, en daarom kan hij 't niet weten ook! Luister, Huib,
ik zal het u vertellen. Mijne moeder kreeg van morgen eenen brief van
vader, die thans met zijn schip te Enkhuizen ligt. In dien brief nu
stond ook dit:--
In den loop van dezen zomer is de Ammiraal Hautain met vierentwintig
schepen uitgeloopen om de Spaansche en Portugeesche vaartuigen,
die uit de Oost- en Westindien kwamen, te onderscheppen en als prijs
naar onze havens te brengen. Door eenen fellen storm werden echter
zes schepen van de vloot afgescheiden; de "Vice-Ammiraal Reinier
Claessensz. was aan boord van een der zes. Bij kaap Sint Vincent
gekomen ontmoetten ze acht zwaar gewapende Spaansche galjoenen, onder
bevel van den laffen zoutdief Fiasciardo. [5] Deze zond onverwijld
het grootste galjoen op onzen Vice-Ammiraal af, en terstond gingen de
vijf Hollandsche schepen op de vlucht.--Claessensz. wilde van geene
overgave weten. Veel liever stierf hij den heldendood, dan als gevangen
man wreed om hals gebracht te worden. Twee geheele dagen vocht hij
met onbezweken moed tegen de overmacht. Zijn groote mast was al over
boord geslagen en zijn schip van alle kanten lek geschoten; vele van
zijne
|