el op straat. De bovendeur werd open gedaan en de
stem van mijn vriend Marten riep: "Moeder Maerlant, mag Huib zich
wat met ons buiten de poort gaan vermeien?"--
"Huib moet eene boodschap gaan doen op den Hoogendijk, Marten!"
"Top, dan gaan wij met hem mede! Eene frissche wandeling op zulk
eenen schoonen dag!"--
"Nu, mijnentwegen kunt gij medegaan! Maar pas op, hoor, dat ik geene
klachten over u krijg en dat ge mijn Huib tot geene dolle streken
verleidt!--
Zoo'n oorlof, zoo'n oorlof! Ik zou wel eens willen weten waarom die
schoolmeester hun dat gegeven heeft. Zes dagen zult gij arbeiden en
al uw werk doen, zegt de Schrift en zoo'n schoolmeester arbeidt van
de week maar vier en een halven dag! 'T is erg, meer dan erg!"--
'T gejoel op de straat nam steeds toe. Wel twintig jongens, die
stokken droegen waaraan ze doeken geknoopt hadden, stonden voor de
deur en ontvingen mij, toen ik buiten kwam, met luid gejuich.--
"Je moet naar den vader van 't "Kregelige Mennonietje," Huib,--riep
Marten en stopte mij een stok met een doek er aan in de hand.--
"Ja," gaf ik ten antwoord. "'K moet kippenvoer gaan halen!"
Moeder kwam aan de deur en riep ons toe: "Voor den noen terug,
hoor! Heb-je't verstaan, Huib? Als ge er niet en zijt, dan vindt ge
den hond in den pot!"--
Ik zeide "ja!" doch mijn antwoord ging onder al het gejoel verloren.
Zingende, springende, lachende en snappende ging het langs de
Voorstraat naar de Zuidpoort. Bij het Gasthuis gekomen hieven wij een
gejuich aan, dat al de oude en zieke luiden vast van schrik moeten
opgesprongen zijn, en draafden in eenen stevigen draf de Zuidpoort uit.
"Hei, jongens, een liedje ter eere van onzen Reinier Claessensz!" riep
nu op eens Simon, de jongste zoon van onzen Baljuw Dirk Van
Duvenvoorde.
"Ja, ja, een Wilhelmusje, een Wilhelmusje!" antwoordde Joost Van de
Werve, dien we wel eens uitscholden voor
"Spanjool" omdat zijn grootvader, die ook Joost heette, Baljuw
onzer stad en het land van Voorne was, toen de dappere Watergeuzen
haar innamen. Hij bleef den Spaanschen Koning getrouw, totdat hij in
1574 in den Waterslag bij Hoorn gevangen genomen werd, en daar in de
gevangenis van verdriet en ergenis stierf. Zijn zoon was in Den Briel
gebleven en was een zoo heftig vijand van den Spanjool als zijn vader
een groot vriend.
"Maar wat is er toch met dien Reinier Claessensz. voorgevallen?" vroeg
ik.
"Jongens, hoort ge 't? Hoort ge 't?" riep Marten. "Hier is een
|