gesproken; want de Engelschman hield af en
aan vervolgen was in den donkeren nacht niet te denken. Daarenboven
was de Hollandsche straatvaarder de Vrije Konsten zwaar geladen en
een slecht zeiler.--
Men wendde derhalve den steven en zette koers naar Brielle, doch de
felle tegenwind, die bijna tot een storm aangegroeid was, dreef de
beide schepen af en den breeden mond van de Honte of Westerschelde in.
Bij het aanbreken van den dag lagen ze voor Vlissingen. De Zuyerkuys
liep de haven binnen en de Vrije Konsten zette koers naar Rotterdam,
waar het twee dagen later behouden aankwam.
Zoodra het schip aan de kade gelegd was, kwamen vele nieuwsgierige
Vlissingers aan boord om een en ander van de laatste gebeurtenissen
ter zee te vernemen.
Jonge Kees echter troonde Huib mee naar het voorschip en zei: "Vertel
me nu de geschiedenis van onzen "Goeden Vaer!" We hebben nu volop
den tijd!"
Huib voldeed hieraan met graagte; want al had hij het aan dezen of
genen al zoo vaak verteld, 't was hem nooit te veel om het nog eens
en nog eens te doen.--Hij zette zich daarom op een hoop zeilen en
uit den wind en begon zijn verhaal.
HOOFDSTUK II
Een dag Vacantie.
'T was een prachtige Octoberdag van het jaar onzes Heeren 1606. Wij
hadden dien dag ter school verlof, en reeds driemaal had ik mijne
goede moeder bij haar huiswerk in den weg geloopen. Ik stond, geheel
onschuldig, gereed dit voor den vierden keer te doen, toen mijne
moeder zei: "Hoor eens jongen, ik wenschte wel dat de schoolmeester
je vandaag geen verlof gegeven hadde; want gij loopt mij telkens in
den weg. Is er niets te doen voor je?"
"Ik en weet het niet, moeder!"--
"Ik en weet het niet! Fij, dat een jongen van negen jaar met zijnen
ledigen tijd geenen weg weet. 'T is meer dan erg!"--
"Maar, moeder, laat mij dan maar boodschappen doen!"--
"Ik en heb geen boodschappen voor je! Maar ja, toch. Weet-je den
Hoogendijk?"
"Ja, moeder!"
"Kostelijk. En weet-je daar net op den hoek van het Lage Woudt en de
Drie Stucken, dat kleine boerenhuisje staan?"--
"Ja, moeder, ja, daar woont het "Kregelige Mennonietje!"--
"Wie zegt je, daar, jongen? Het "Kregelige Mennonietje?"--
"Ja, moeder, dat is een jongentje van zeven jaar, die o, zoo kwarrig
en kregel is. Wij plagen hem wat dikwijls en dan moest ge zijne facie
eens zien. Vooral als wij hem "Kregel Mennonietje" noemen dan stampt
hij van kwaadheid en krabbelt zichzelven in 't aangezicht. Want weet
u,
|