"Dat's waar!" zeide Jonge Kees op zijne beurt.
"En," vervolgde Huib, "als je je plicht doet en toont dat je nog wat
meer kan dan een schaftbak leeg maken, dan mag hij je eens uitschelden
voor al wat leelijk is, als hij een uur later bij je komt, dan is
hij alles weer vergeten!"--
"Ei, Huib, dat zou 'k maar zachtkens zeggen! Is hij dan van onzen
"Goeden Vaer Tromp" zulk een excellent vriend? En van den Zeeuwschen
Ammiraal Jan Evertsen?"--
"Hoor eens, Kees, je slaat daar als een blinde vink door! Onze De
With vind het niet pleizierig, dat hij gelijk gesteld wordt met, ja,
soms onder de bevelen moet staan van een Ammiraal uit een kleiner
gewest dan Holland. En wat Tromp betreft, goed is hij, en die durft
te zeggen, dat hij dat niet en is, die moet dat maar eens onder vier
oogen durven vertellen, dan zal ik toonen, dat de oude Huib Maerlant
nog knuisten aan zijn lijf heeft! Ik zal hem...."
Onderwijl Huib dit zei, raakte hij meer en meer in vuur. Eensklaps
pakte hij Jonge Kees bij de schouders en schudde hem gevoelig heen
en weer.
"Wat, Satan, Huib, ben-je behekst? Ik en heb dat niet
gezegd!" schreeuwde Jonge Kees.
"Ja, ik zal hem ringelooren, dat zal ik!" riep Huib en ging voort
met schudden.
"Laat me los, laat me los, laat me los!" klonk het thans nog luider
uit den mond van den knaap.
Huib scheen echter tot bedaren te komen en Jonge Kees, loslatende,
zei hij: Zie-je, zoo, zoo zal ik doen!"--
"Ik wou met dat al, dat je twintig zeemijlen van mij af waart, leelijk
vernageld kanon!" antwoordde Jonge Kees en wreef met de linkerhand
over het bijna ontwrichte rechter schouderblad.
"Wat, ik een vernageld kanon?" riep Huib verwonderd en toornig uit,
"waarom zeg-je dat, kwajongen?"--
"Jawel, hij speelt de Leuke Piet nog! Heb-je me daar pas niet door
elkander geschud dat mij alles groen en geel voor de oogen werd?"--
"Heb ik dat gedaan? Ik?"--
"Welja, zeker heb-je dat gedaan! De sterrekens dansten me voor de
oogen alsof het klaar nacht was. De scheepsbarbier mag straks mijn
armen en schouders wel verbinden!"--
"Hoor, Kees, 't is waar, ik herinner me nu ook, dat ik je zoo even
heen en weer geschud heb! Maar, jongen, dat moet-je me niet euvel
duiden! Als ze van mijn "Goeden Vaer," van mijnen ouden speelkameraad,
kwaad beginnen te spreken, dan ben ik mij zelven niet meer meester!"--
"Ei, maar heb ik dan wat kwaads van hem gezegd?"--
"Neen, maar...."
"Nu, wat dan?"--
"Nu zal je nooit kwaad v
|