k wel zeggen: "Nacht, Nies, ik ga
de nachtschuit in!"--
"Alsof ze alevel de nachtschuit niet ingingen! Kijk, zoo waar als
ik Huib Maerlant heet en vijf en twintig jaren ter zee gevaren heb,
zoo waar is het, dat de Vereenigde Provincien zich er onder zullen
werken!"--
"Alsof we niemendal meer waren! Daar zou onze Ammiraal Tromp een
ander boekje van opendoen, Huib! Ben-je dan dat kostelijk zeegevecht
bij Duins vergeten?"--
"Ho, dat is al elf jaren geleden, en toen liep je aan moeders hand
naar het strand om schelpkens te zoeken! Zoo'n jongske moest daar
niet van willen meepraten. Toen was toen, en nu is nu!"--
"Denk-je' dan, Huib, dat wij te Scheveling nooit ergens anders over
kallen dan over scholletjes en tongetjes? Vader heeft me dikwijls
verteld...."
"Dat je een wijsneus waart, zeker! Maar ik geef onzen Vice-Ammiraal
Witte Corneliszoon De With gelijk. Die klaagt ook over den slechten
toestand der vloot, en zal er bij gelegenheid wel eens een woordje
over spreken ook. Als 't moet dan durft hij 't onzen Hoog-Mogenden
wel vlak in het aangezicht te zeggen!"--
"Een lieve jongen, die De With! Een....
"Wel ja, 't staat je fraai zoo over je meerderen te spreken! Heb ik
geen gelijk gehad toen ik zei, dat je een wijsneus was?"--
"Een wijsneus? Je scheldt me altijd uit ook! Heb je dan zelf niet
verteld, dat hij eens voor een krijgsraad, waarvan Tromp voorzitter
was, heeft moeten verschijnen, en dat hij op den raad, hem gegeven,
om den Stadhouder vergiffenis te vragen, geantwoord heeft: "Dat en
doe ik nooit ofte nimmer! Ik ben een eerlijk man, en geen kwajongen!"--
"Dat's waar!" zeide Huib.
"Zoo, dat jok ik dus niet! En is het ook niet waar, dat hij met Tromp,
Evertsen, De Ruyter, ja, met de heele wereld overhoop ligt?"--
"Dat 's ook waar!" was het antwoord.
"En vloekt hij onze matrozen niet doof, en zien wij hem niet liever
gaan dan komen, zeg?"--
"'t Is waar, 't is altemaal waar, Jonge Kees!" luidde het eenigszins
ontevreden. "Maar, jongen, je moest hem van zijne jeugd afaan
gekend hebben, zooals ik hem ken! Je moest net, als ik, met hem,
al vechtende, van den Burgheuvel te Oostvoorne gerold zijn, dan zou
je anders praten. Een ruw man, dat is hij, door en door! Vloeken,
razen, kijven en schelden, dat kan hij als de beste Schevelingster,
die er naar Den Haag loopt. Maar vechten kan hij ook, en bang-zijn is
een woord, dat hij niet en kent. Eerlijk is hij als goud en ... het
Vaderlandt ghetrouwe!"--
|