k vogeltje.... een
wegflonkerend sterretje,... dat eensklaps om een bocht der
spoorbaan, voor altijd aan de bekoring van zijn oog verdween...
OBSESSIES
I.
HET BEZOEK VAN ENGEL GABRIEL OP AARDE.
Verleden week, terwijl ik niet slapen kon, dacht ik eensklaps aan
Soarelke Meule... Ik zag hem voor mij, zooals ik hem in leven gekend
heb: kort, zwaar, scheefgeschouderd, met ingedrongen hals en kromme
beenen; met hoekige, vooruitstekende kinnebak en brutale, groote
oogen, waarvan het eene rond en strak je aankeek, terwijl het ander,
scheel en bloeddoorstriemd, sterk naar buiten afdwaalde...
Het werd al spoedig een obsessie van mijn geest en de herinneringen
Kwamen toegestroomd.
Stille avondwandelingen in den maneschijn, langs eenzame kronkelwegen
tusschen hooge korenvelden; wazig-doorschijnende nachten vol
tintelende sterren, gezang van nachtegalen in de donkere boomen,
bleeke huisjes met gesloten blinden, als in geheimzinnige
bespiegeling verzonken; en ginds, bij den ouden, grijzen molen, die,
met het geraamte van zijn vier gekruiste, naakte wieleen op den berg
te droomen stond, het vaste en gezellig groepje, dat er eiken avond
bij mooi weer tegen den grauwen gevel van het molenhuis gehurkt, naar
de verhalen van Soarelke Meule te luisteren zat.
Wat wist hij veel en wat kon hij eigenaardig en grappig
vertellen!--Kort en gehort kwamen met barre blikken van zijn woeste
oogen, alsof hij aldoor over alles verontwaardigd was, de dikwijls
krasse woorden uit zijn barschen mond gestooten. Doch het was
slechts een schijn-kwaadaardigheid, en de brutaalste en heftigste
beweringen hadden steeds bij hem een ondertoon van leukheid die tot
lachen wekte en waarover hij ook trouwens gaarne medelachte.--Hij
was een ruwe filosoof en voelde helder-sarcastisch het ware en
juiste der dingen. Zijn scherpe geest was vrij van alle
vooroordeelen. Onbewust-natuurlijk, zonder moeite drong hij dadelijk
tot den grond der dingen door.
Vooral de jongelingen uit de buurt schaarden zich gaarne om hem heen
en konden uren lang naar hem zitten luisteren.--Zij zaten daar,
onder den ouden molen, een donker troepje van een acht-of tiental,
vaag-nevelig gehuld in den damp hunner pijpen, waarvan de
brandstipjes soms roodend gloeiden in de duisternis; en zij maakten
Soarelke aan den gang, en praatten met hem mee en lachten, om hem
goed leuk en ondeugend te stemmen.
--Toe, Soarelke, vertel ons nog ne kier 't bezoek van ijngel Gabriel
op oarde!
|