" zei hij, om de
beurt Coben, Cordula en Belzemien omhelzend.
--Owie, owie, peud-eder," glimlachte Belzemien met fijn knippende
oogjes.
--Ma tante, mon oncle Belzemien, mon oncle Coben, merci bien,
mille fois merci, et a plus tard, n'est-ce pas, a Paris?" herhaalde
ook Leontientje, beurtelings Cordula en haar ooms een laatste maal
omhelzend.
--Owie, owie, owie," stotterden de broers, haast niet in staat het
frissche meisje bij dat laatste afscheid los te laten.
Zij raakten eindelijk in den "tieprie", waar reeds Standje met de
teugels in de hand te wachten zat, en onder nog maar steeds herhaalde
groeten en vaarwel-gewuif, reden zij weg.
Wat was het dood en stil in Standje's hart, zoo dood en stil nu als
op 't vlak eentonig land, dat na de laatste helder-schitterende
zonnedagen, eensklaps grijs en dof en stroef geworden was, onder een
zwaar-bewolkten grijzen hemel! Er scheen geen kleur noch vreugd meer
in de atmosfeer en 't was zelfs kil geworden, alsof de nog maar pas
vervlogen, gure winter, weer in aantocht was. Standje, op 't smal
bankje tusschen Leontientje en haar vader in elkaar gedrongen, zat
te bibberen...
Daar kwamen zij aan 't kleine station, en Standje kreeg het dadelijk
weer druk met Bello, die voor 't gedruisch der treinen en 't getoeter
der seinhorens schichtigde.
--Hou hou, Bello! hou hou, Belleken!" ging het telkens opnieuw, bij
ieder ongewoon geluid dat 't beest deed trippelen. En 't laatste
afscheid, terwijl de trein reeds snuivend aanraasde, gebeurde midden
in een ergerend geharrewar: Standje, de eene hand aan den
teugel, kon nauwelijks met de andere Leontientje omstrengelen, en
zijn adieu-kus, waarvoor zij zelve nu, als 't ware in een plotse
opwelling van goedig medelijden, haar frissche lippen ter
ontfermende ontvangst naar de zijne uitstak, ging scheef, onder een
sarrend en belachelijk "hou, hou, Bello, hou hou!" half op haar
mond, half op haar zachte wang verloren.
't Was uit... en droevig uit... zooals een schoone uitgebloeide
lente!--De trein reed ruischend met haar weg--hou hou, Belleken, hou
hou!--en door de onbedwingbaar-opwellende tranen welke plotseling
zijn blik verduisterden, zag Standje haar een allerlaatste maal, in
haar verrukkelijke jeugd en frissche schoonheid, glimlachend door het
neergelaten raampje met haar zakdoek naar hem toewuiven, wuiven...
wuiven... wuiven... tot het witwapperend doekje een klein, wervelend
stipje werd,... het laatste trilgewiek van een blan
|