viel hij haar driftig in
de rede...--Moar 't es gelijk, ik zie ou geirne, sedert dien
achternoen in 't Zonneputsen ben ik zot van ou geworden! O,
Leontientsjen, as 't ou b'lieft, as 't ou b'lieft moak mij gelukkig!
Mijn leven es hier zeu droevig! 'k 'n he nog noeit gien uur oprecht
plezier g' had in mijn leven!"
Hij snikte 't uit, zwak en flauw als een klein kind. Al het jarenlang
verkropte wee van zijn kleurloos oud-vrijgezellen-leven stormde als
een zee van woestheid in hem op, hij vergat den afstand en de jaren,
zijn onverbruikte jeugdkrachten eischten bevrediging, hij klaagde en
kreunde en zuchtte en smeekte, in een ontembaren,
tragischmachteloozen, folterenden aandrang van eindelijk
willen-genieten en gelukkig zijn. Hij vatte weer haar hand en knelde
die onstuimig in de zijne, haar smoorlijk naar zich toe halend; en
plotseling omsloeg hij met zijn arm haar middel, prangde haar woest
tegen zich aan, poogde op haar frisschen mond een gulzig-sidderenden
zoen te drukken.
--Ge 'n meug nie, nonkel! Ge 'n meug niet! Ge 'n meug niet! Als ge
mij nie los 'n loat, goa 'k roepen!" griezelde zij, met geweld het
hoofd afwendend en zich krachtig uit zijn knelling ontworstelend.
Eensklaps bedaarde hij, tot de koele, nuchtere werkelijkheid
teruggeroepen. Als lam zakten zijn armen neer en een huivering
doorschudde heel zijn lichaam.
--Pardon, Leontientsje," zuchtte hij met gebroken stem. "Pardon,
g-het gelijk, 'k 'n ben nie wijs geweest. Wilt-e mij pardonneeren en
vergeten? 'K zal veurtaan mijn verstand gebruiken en ou nie mier
lastig vallen; 'k beloof het ou." En met stil-triestige oogen keek
hij haar in den zachten maneschijn weer aan.
Zij glimlachte en stak hem, zonder wrok, de hand ter verzoening toe.
Sprakeloos, hij nog gansch ontroerd en bevend, kwamen zij in huis
terug....
* * * * *
't Was uit. Tante lag diep in de aarde begraven, het geld was
verdeeld en de "tieprie", die, ruim een week te voren, Leontientje
aan het kleine station had afgehaald, stond, met Bruuntje naast het
paard, voor den drempel van het woonhuis klaar om haar, met haar
vader nu, weer weg te brengen.
Het koffertje werd opgeladen, Leontientje's vader,--een voor zijn
leeftijd er bizonder jong en flink uitziende man met frissche kleur
en blonde haren--nam van de ooms en van Cordula afscheid.
--Allons, merci encore, et au revoir, au revoir; et promettez-moi
tous de venir un beau jour a Paris, n'est-ce pas?
|