nden onderworpen hadden. Zij hadden zoo
vele rechten en voorrechten en zoo weinig plichten, het volk was hun
zoo volkomen onderdanig en vereerde hen zoo hoog, dat hunne macht
reeds voor lang moet gevestigd zijn geweest. De naam arii vindt men
met geringe afwijkingen, zooals ariki, akariki, kariki, enz., overal
terug, van de grenzen van oostelijk Polynesie tot Nieuw-Caledonie,
Nieuw-Holland, en zelfs op Madagaskar, zoowel als op de westelijke
eilanden; waarschijnlijk brachten de veroveraars dien naam met zich:
van waar hij afkomstig is, weet ik niet.
De raatira (ook deze naam vindt men in alle archipels, van de
Toeamotoe tot Madagaskar), waren blijkbaar in rang verheven boven
de lieden, die niets bezaten, maar stonden ver beneden de arii, die
met even onbeperkte macht over hen heerschten als over de massa des
volks. Het eenige wat de raatira met de arii gemeen hadden, was dat
ook zij met het adellijke meervoud werden aangeduid.
De manahoene konden hunne kaste niet dan door bijzondere gunst
verlaten; zij konden tot raatira worden verheven, als de grond, dien
zij slechts in vruchtgebruik bezaten, hun in eigendom geschonken werd;
maar dit gebeurde niet dikwijls. Zij konden ook teoeteoe arii, dat wil
zeggen dienaars van een vorst, worden; dan bezaten zij dikwijls eene
groote mate van macht en invloed, maar slechts als vertegenwoordigers
van den vorst, dien zij dienden: alleen in den geheiligden naam van
den arii konden zij gehoorzaamheid en eerbied vorderen. Dit was het
hoogste toppunt, waartoe zij zich verheffen konden.
De marae of oude tempels waren hoogst eenvoudig. In zijn
oorspronkelijksten vorm bestond die tempel uit eene ongeveer
rechthoekige omwalling, en uit een altaar, dat omstreeks in
het midden der ruimte stond en de gedaante had van een recht
parallelepipedum. [18] In de marae, op Tahiti en Moorea gevonden,
heeft het altaar doorgaans eene andere gedaante: het parallelepipedum
eindigt in trappen, die zich over de gansche lengte van de groote
zijde, aan de voorzijde van den marae, uitstrekken. Het getal dier
trappen verschilde; doorgaans bedroeg het niet meer dan drie. Deze
altaren hadden veel overeenkomst met die, welke men in onze kerken
ziet; slechts was de bewerking veel ruwer, en waren zij ook van veel
grooter afmetingen, want sommigen moeten wel eene hoogte van vijftien
el hebben bereikt.
Voor den bouw dezer tempels gebruikte men rotsblokken of ook wel
koraal.
Onder de eigenaardige instellingen
|