n den voet der
Zwarte-bergen, te Dioclea, geboren. Hij was aanvankelijk gemeen soldaat
bij een dier romeinsche legioenen, die het rijk moesten verdedigen
tegen de invallen der barbaren. Langzamerhand tot de hoogste rangen in
het leger opgeklommen, dong hij, hoewel de zoon van een vrijgelatene,
als zoo vele anderen naar het keizerlijk purper; en in dien tijd,
toen de kohorten naar welgevallen hunne gunstelingen op den troon
verhieven, werd ook hij, in het jaar 284, tot Keizer uitgeroepen. Hij
gaf zich den bijnaam van Jovius, en voegde zich een mederegent toe
in den persoon van Maximianus, bijgenaamd Herculius, een soldaat
van fortuin even als hij zelf, maar die noch zijn geestkracht, noch
zijn buigzaam karakter, noch zijne menschenkennis bezat. Diocletianus
had het rijk den vrede weergegeven. Na vele jaren gelukkig den krijg
te hebben gevoerd, liet hij aan zijn ambtgenoot de zorg over om de
laatste vijanden van Rome uit te roeien, en won hij voor zich zelven
den roem van een voortreffelijk regent en een geniaal wetgever.
Rome had haar alouden glans reeds voor een groot deel verloren;
vier vorsten regeerden tegelijk en verdeelden het rijk onder zich:
eerst Diocletianus en Maximianus, en vervolgens ook de beide Cesars,
Constantius en Galerius, aan wie Diocletianus mede een deel van het
gezag gegeven had. Voortdurend in oorlog met de barbaren gewikkeld,
gaf bij de voorkeur aan het verblijf te Nicomedie, waar hij eene
oostersche pracht ten toon spreidde, boven dat in de heilige stad Rome;
Maximianus had zijne residentie gevestigd te Milaan, Constantius in
Gallie, en Galerius aan de oevers van den Donau.
Diocletianus hield van bouwen, en had overal gedenkteekenen opgericht:
Rome dankte hem de beroemde baden, die nog zijn naam dragen; Palmyra,
die heerlijke tempels, waarvan de ruinen nog heden de bewondering der
reizigers opwekken; Carthago, Milaan, Nicomedie, hadden onder zijne
regeering prachtige monumenten zien verrijzen, waaraan hij met milde
hand de schatten van het Oosten had ten koste gelegd, voor een groot
deel door zijne wapenen onderworpen. Omstreeks het jaar 296, reeds naar
rust verlangende, had hij den blik geworpen op de stad Salona, een
der belangrijkste van Dalmatie, aan den oever eener stille baai, aan
den voet der bergen, gelegen; hij had die stad geheel doen herbouwen
en tuinen doen aanleggen, waar hij zich gaarne onthield te midden van
de dalmatische natuur, waaraan zich voor hem zoo vele herinneringen
|