storven te zijn, en speelt zijn rol zoo goed, dat Bekis bevel geeft
hem te begraven. De vrouw van den aga, twijfelende aan de waarheid van
een zoo plotselingen dood, geeft den raad, dat men vuur zal ontsteken
op de borst van den haidouk, om te zien of de "roover" nog teeken
van leven geeft. Radoitza, in wiens hart de echte heldenmoed woont,
maakt geene enkele beweging. De turksche vrouw eischt dat men de
proefneming voortzette; men legt op de borst van Radoitza een door
de zon verwarmde slang; de haidouk blijft onbewegelijk en kent geen
vrees. De vrouw van den aga geeft nu den raad, hem twintig spijkers
onder de nagels te drijven: hij houdt zich goed en laat geen zucht
ontsnappen. Eindelijk beveelt de boosaardige, dat men een kollo om den
gevangene zal vormen, in de hoop dat Haikouna den haidouk een glimlach
zal afpersen. Haikouna, de schoonste en slankste der dochteren van
Zara, leidt den rondedans; haar halssnoer rammelt bij iedere beweging,
men hoort het ruischen van haar zijden onderkleed. Radoitza, wien de
marteling niet deeren kon, kan aan deze betoovering geen weerstand
bieden; hij ziet haar aan en glimlacht; maar het jonge servische
meisje, verrukt en tevens bedroefd over haar zegepraal, laat haar
zijden zakdoek op het gelaat van Radoitza vallen, opdat de andere
meisjes den glimlach van den haidouk niet zullen zien. Nadat de
proef voleindigd is, wordt Radoitza in de diepe zee geworpen; maar,
weergaloos zwemmer als hij is, keert hij des nachts in het huis van
Bekis-aga terug, houwt hem het hoofd af, doodt de turksche "draak",
door haar de spijkers, die hij uit zijn lichaam gehaald heeft, onder
de nagels te drijven, voert Haikouna, "het hart zijner borst", mede,
brengt haar naar het land van Servie en huwt haar in eene witte kerk."
In waarheid, waar aan een dans zulk een vermogen wordt toegeschreven,
moet hij wel inderdaad nationaal zijn, in het volksleven wortelen,
evenzeer als de erfelijke, traditioneele Turkenhaat, waarvan ook dit
lied met zoo ruwe welsprekendheid getuigt.
(Wordt vervolgd.)
Reis naar de mijndistrikten van westelijk Zevenbergen.
De lezers van de Aarde zijn bezig, aan de hand van den heer Charles
Yriarte, met wien zij reeds vroeger het schiereiland Istrie bezochten,
eene wandeling te maken door Dalmatie. Wij noodigen hen thans
uit tot een tocht naar een ander grensland der wijd uitgestrekte
oostenrijksch-hongaarsche monarchie, een land weinig meer bekend
dan Dalmatie, en waar toch oo
|