fficier dat zijn kommando in
het departement van de Golf hem ontnomen is! Bij de kennisgeving aan
generaal Sherman, dat Sheridan het opperbevel in Nieuw-Orleans heeft
aanvaard, zegt Townsend, dat die officier de Golf heeft "geannexeerd",
en voegt er, bij wijze van dooddoener, bij: "deze maatregel werd
noodig geoordeeld en is goedgekeurd."
Generaal Sherman antwoordt droogjes:
St. Louis, 6 Januari 1875.
"Uw telegram van den 6den der loopende maand, houdende bericht, dat
de generaal Sheridan het departement der Golf bij zijn kommando heeft
geannexeerd, is door mij ontvangen."
Inmiddels heeft de voorzitter der Kamer, Louis A. Wiltz, zich tot
den President gewend, hem van het gebeurde verslag gevende, en hem
eerbiedig gevraagd te mogen vernemen: "op wiens gezag en krachtens
welke wet het leger der Vereenigde-Staten de vergadering der Kamer
van volksvertegenwoordigers van den staat Louisiana heeft overvallen
en uiteen gedreven?" Mocht het blijken, dat deze handeling op geen wet
en geen erkend gezag steunde, dan verzoekt Wiltz zeer dringend, dat de
federale troepen gelast zullen worden, de Kamer weder te herstellen;
en met niet minder aandrang vraagt hij, dat het departement van oorlog
aan de federale officieren onder het oog zal brengen, dat bemoeiing
met de werkzaamheden eener wetgevende vergadering geheel en al buiten
hunne bevoegdheid ligt.
Wat zal President Grant hierop antwoorden? Hij is niet zoo zeker als
Belknap en zijn adjudanten, dat in Nieuw-Orleans alles naar wensch
gaat. Daar dringen stemmen door in zijn kabinet, die zijn gemoed met
twijfel en bange voorgevoelens vervullen.
Verhalen van hetgeen des zondagsavonds en des maandagsmorgens
in de Koningsstraat heeft plaats gegrepen, vullen de kolommen der
dagbladen van elke stad, van Galveston tot Portland, van Savannah tot
San-Francisco. Doorgaans zijn deze verhalen gekruid met bijtende en
scherpe aanmerkingen; sommige schrijvers behandelen de zaak als een
aardigheid. Is men niet midden in het carnaval, den uitgelezen tijd
voor grappen en zotternijen? Dat feest der negers in het Kapitool
is eene aardigheid: die cantine, die soupers, die middernachtelijke
vergadering, die drinkgelagen in den vroegen morgen:--wel, dat
zijn niet anders dan gekkernijen van vroolijke korrespondenten,
die eens een loopje met het publiek willen nemen. Maar over het
algemeen vat de pers de zaak zeer ernstig op; en tot hun eer moet het
gezegd worden, dat juist de voornaamste repub
|