op dit bevallig
tafreel, en reeds was het verdwenen. Tot mijn spijt: want naarmate
wij Kolosvar naderden, werd het land vlakker, dorder en alledaagscher.
II.
Kolosvar, de tweede stad van Zevenbergen, wat het aantal harer
bevolking aangaat, is uit een staatkundig oogpunt de eerste: ook
beroemt zij er zich op, al de andere steden te overtreffen door de
schoonheid harer gebouwen, den beschaafden toon van haar gezellig
verkeer, de verfijning harer zeden. En toch, als ik het niet vooruit
geweten had, zou ik nimmer op de gedachte zijn gekomen, dat ik mij in
eene hoofdstad bevond. Twee rijtuigen stonden zeer bescheiden aan het
station te wachten, en ik was de eenige reiziger, die hier afstapte. De
straten waren bijna ledig; op het groote plein waren geen wandelaars
te zien; en toen ik langs het voornaamste koffiehuis ging, draaiden
de weinige bezoekers zich nieuwsgierig om, alsof de verschijning van
een vreemdeling eene zeldzame gebeurtenis was. Ook de overdreven ijver
van de bedienden in het hotel maakte een zonderlingen indruk. Kolosvar
had inderdaad geheel het voorkomen van eene kleine provincie-stad;
maar toch was er in de manieren der inwoners iets dat mij verbaasde.
Het duurde niet lang, of dit raadsel helderde zich op. Te midden der
algemeene stilte, die in de stad heerschte, werd mijn oor pijnlijk
getroffen door het gelui van de klokken aller kerken, en van tijd
tot tijd hoorde ik uit mijne kamer een dof geluid, als van regelmatig
voortgaande voetstappen. Ik zag naar buiten: het waren lijkstaatsies,
die elkander opvolgden; somwijlen vertoonde zich de eene sombere
stoet nog voor dat de andere verdwenen was: het was een onafgebroken,
akelige processie. Het bleek mij nu, dat de herbergier van Csucsa
niet al te zeer gelogen had: de cholera richtte in Kolosvar geduchte
verwoestingen aan, en het was niet raadzaam hier lang te vertoeven. Ik
was inderdaad blijde, dat ik nog dien eigen avond door een vriend
zou worden afgehaald om naar buiten te gaan.
De kerken waren opgevuld met menschen in rouwgewaad; ook lokte het
alles behalve fraaie voorkomen dier gebouwen mij niet uit tot een
bezoek aan het inwendige. Ik liet dus de kerken voor wat zij waren,
en besteedde mijn tijd met eene wandeling door de stad en hare
onmiddellijke omstreken. Al dadelijk merkte ik op, met hoeveel zorg
het gemeentebestuur de riolen had laten reinigen, om in de straat,
van afstand tot afstand, kleine hoopen van allerlei onreine stoffen op
te s
|