de Tweede Kamer de
meerderheid hadden. Blanken zijn beter te voldoen dan zwarten.
--Waarom dan de Kamer laten vergaderen, beraadslagen en verslagen
openbaar maken, alsof zij de wettige vertegenwoordiging ware?
Ik kan er niets aan doen. Onze tegenstanders zijn rijk, en wij zijn
arm. De aanhangers van Mac-Enery, allen welgestelde lieden, kunnen
hun traktement missen; onze partijgenooten, allen behoeftige lieden,
moeten noodwendig betaald worden. Als wij geen voorwendsel kunnen
vinden om hun drie dollars per dag te geven, dan kunnen zij niet
in Nieuw-Orleans blijven. Binnen een week zouden er dertig van de
vijftig gevlogen zijn. Ik laat ze vergaderen, over onverschillige zaken
beraadslagen en hun salaris ontvangen; maar ik verbied hun, ernstige
zaken te behandelen, zoo lang wij niet zeker zijn van den afloop.
--Gelooft gij dat wanneer de President er toe kan besluiten om
Sheridan te ondersteunen, de nieuwe wetgevende macht inderdaad iets
zal kunnen uitrichten?
--Ik hoop er het beste van; maar mijne taak valt mij zeer zwaar. Ik
verlang hartelijk naar het oogenblik, waarop ik mij zal kunnen
terugtrekken.
--Wel, niemand belet u immers om onmiddellijk Nieuw-Orleans te
verlaten?
--Het besef van mijn plicht houdt mij terug. Ik ben een partijman. Vast
overtuigd, dat de beginselen van mijne partij de beste zijn voor elk
deel van Amerika, heb ik gedaan wat in mijn vermogen was, om ze ook
hier in het Zuiden in toepassing te brengen. Mijn werk is nog niet
voltooid; maar ik ben tien jaar ouder geworden. Ik heb wel verdiend
te mogen rusten, maar ik mag niet terugtreden, zoo lang er nog eenige
kans is om te voltooien wat ik hier in dezen staat heb aangevangen."
Hij spreekt op ernstigen, bijna weemoedigen toon.
"Wat is mijn leven in Nieuw-Orleans, dat ik zou verlangen hier te
blijven? Als een vreemde indringer beschouwd, als een avonturier
gescholden te worden, dat is nog het minste. Maar iedereen vermijdt en
schuwt mij, behalve de schooier, die om een postje solliciteert. Geene
dame richt ooit een woord tot mij. Geen fatsoenlijk man reikt mij
immer de hand. Het gemeen jouwt mij uit; het is een wonder, dat ik
nog niet vermoord ben, en ik zal blijde zijn als ik er het leven
afbreng. Ik hoop dat ik eens zal kunnen heengaan, maar niet voor ik
mijn werk heb volbracht."
Tooneel:--De Rotonde in het hotel Saint-Charles te Nieuw-Orleans:
een marmeren vloer; open galerijen, rustende op dunne
kolommen--Tijd:--Woensdag, 13 Janu
|