t
spelen der muziek, Mozes Crump ter ruste gelegd. De gansche familie
is tegenwoordig--mannen en vrouwen, knapen en meisjes. Er wordt
zeer luid gesnikt en gejammerd; maar de zwarte dominee overstemt
al dit rumoer, behalve de klagelijke stem van eene oude vrouw, die,
half snikkende en gillende, onophoudelijk roept: "Ik zie mijn zoon
nooit weer! Ik zie mijn zoon nooit weer!"--De dominee tracht haar tot
bedaren te brengen. Zijne stem verheffende, schreeuwt hij haar toe:
"Wees stil; leef zooals hij, dan zult ge uw zoon weerzien!"--De zwarte
Rachel weent en jammert, en weigert vertroost te worden, zelfs door
haar eigen dominee. Als de mannen in uniform hunne spaden opnemen,
en onder een eentonig gezang het graf beginnen te vullen, roept de
oude vrouw nog luider: "Neen, ik zal mijn zoon nooit weerzien!" Arme
ziel, zij alleen kent haar eigen smart.
De jongeren lachen en huilen beurtelings; en als het graf gedicht is,
verspreiden zij zich in groepen, praten met hunne vrienden, nemen
dan weer plaats in hunne koetsen, en rijden weg, dwars door eene
saamgevloeide gapende menigte van negers, negerinnen en mulattinen,
gekleed in blauwe omslagdoeken en rose mutsen, vast overtuigd dat zij
bewonderenswaardig zijn, en zeer gestreeld door de tegenwoordigheid
van twee vreemde heeren.
Mozes Crump blijft alleen achter, zonder een steen om de plaats aan
te wijzen waar hij rust. Zijn gezin blijft ook alleen achter, met
een weinig brood en een weinig zoete aardappelen, en verstoken van
den arbeid des vaders. De kosten van die begrafenis zouden voldoende
zijn geweest om de jonge Crumps gedurende eenige jaren te onderhouden.
Er zal veel tijd noodig zijn om de negers te doen beseffen, dat zij
voor zich zelven moeten zorgen. Sedert langen tijd gewoon op de blanken
te steunen, valt het hun moeielijk nu op eigen beenen te staan. In de
meeste gevallen verstaat de neger onder persoonlijke vrijheid niets
anders dan de vrijheid der werkeloosheid. Wat toch was, in zijn oogen,
het voornaamste kenmerk van den blanke? Vrijstelling van arbeid. Een
blanke nam nimmer ploeg of spade ter hand. Voor den neger bestaat
het wezen der vrijheid hierin, dat hij met over elkander geslagen
armen mag staan kijken, terwijl anderen arbeiden en spinnen. Hij
heeft immers den blanke nooit iets anders zien doen. Waarom zou hij
dat voorbeeld niet volgen?
(Wordt vervolgd.)
Herinneringen van den Stillen-Oceaan.
(Vervolg van bladz. 110).
II.
De Gambier-eilan
|