jfden dag na ons vertrek van Taio-Hae teekent zich eene
ontzagwekkende donkere massa aan den gezichteinder: dat is Tahiti!
Wij zijn allen op het dek, gewapend met onze kijkers, volop trachtende
te genieten van het heerlijk schouwspel, dat zich voor onze blikken
vertoont. De zon, die zich stralend uit den oceaan verheft, beschijnt
de toppen van hooge, grillig gevormde bergen, waarvan de zonderling
geboetseerde naalden en pieken zich, als reuzige wachters, stout
boven elkander verheffen, en zich met scherpe lijnen afteekenen tegen
het donker blauw des hemels. Het lagere gedeelte dier bergen is nog
in schaduw gehuld; de diepe, donkere, geheimzinnige kloven grijnzen
ons in zwarte nacht tegen, schril afstekende tegen het schitterend
licht, dat ze omvloeit. De tinten worden steeds helderder naarmate de
stralende zonneschijf hooger stijgt; eindelijk giet zij haar licht
uit over de zee, wier witgekuifde golven schitteren en fonkelen als
vloeibaar zilver met diamanten overspat. Voor eenige oogenblikken
zijn alle lijnen en omtrekken, tot de kleinste bijzonderheden der
heerlijke schilderij, volkomen duidelijk zichtbaar; doch dit duurt
slechts kort: weldra vormen zich wolken, die langs de boschrijke
hellingen der bergen omhoog stijgen, en voor het overige van den dag
de hooge toppen in nevelen hullen.
Van den voet der bergen tot aan het strand is de bodem met den
weelderigsten plantengroei bedekt; boven de dichte warreling
van struiken en kreupelhout en laag geboomte, verheffen zich de
onbewegelijke bladerkronen der bevallige kokosboomen. Vlak voor ons
zien wij kaap Venus en den witten vuurtoren, op de uiterste punt der
zandige kust gebouwd. Een met inlanders bemande sloep brengt ons den
loods aan boord, die ons met veel behendigheid door het moeilijke en
bochtige kanaal van Tanoa heenbrengt. De koraalbanken, die dit kanaal
aan beide zijden begrenzen, zijn met oude kanonnen afgebakend. Zoodra
wij kaap Fareoete zijn omgevaren, verbreedt zich het vaarwater;
het spiegelgladde, ruime bekken, dat de reede van Papeete vormt,
opent zich voor ons. Een verrukkelijk schoon tafreel ontrolt zich
nu voor onze oogen: aan eene beschrijving zal ik mij niet wagen,
wetende dat elke poging noodwendig falen moet.
Het anker valt; de schakels van den zwaren, met een dikke laag roest
bedekten ketting ontrollen zich met schor gekraak: straks ligt de
Vaudreuil onbewegelijk. Wij hopen allen, dat zij zich nu eenigen tijd
rust zal gunnen.
De verschij
|