k geen enkel lid kan missen. Zooals gij ziet, hebben wij
juist het vereischte getal. Zoodra een enkel lid zijne plaats verlaat,
kunnen wij niet voortgaan."
Een neger, Demas genaamd, lid voor Sint-Jansparochie, staat op en
interpelleert de Kamer met een daverende stentorstem. Daar is eene
zekere welsprekendheid in hetgeen hij zegt. "Ja, zegt de president
Hahn, daar steekt iets in deze kerels. Bijna allen zijn zij geboren
slaven. Een dozijn jaren geleden, zou het nauwelijks een hunner hebben
durven wagen, in tegenwoordigheid van een blanke zijn mond te openen."
De president beweert niet te weten, hoe veel leden van zijn parlement
zwart, en hoevelen blank zijn. "Wij letten niet op de kleur," zegt
hij. Maar terwijl Massa Demas met heftige gebaren staat te oreeren,
tellen wij de hoofden, en bevinden dat er vier-en-twintig blanken
zijn tegen acht-en-twintig zwarten. Vier-en-twintig en acht-en-twintig
maakt te zamen twee-en-vijftig: dat is dus vier leden minder dan het
vereischte getal! Toch heeft de voorzitter ons zoo even verzekerd
dat de Kamer voltallig is. Wij tellen nog eens over, en komen tot
dezelfde uitkomst.
"Houdt gij deze vergadering voor eene wettige Kamer, mijnheer de
Voorzitter?
--Ja, gewis is zij eene wettige Kamer, de Tweede Kamer van Louisiana.
--Maar er zijn niet meer dan twee-en-vijftig leden tegenwoordig.
--Zes-en-vijftig hebben bij het appel nominaal geantwoord."
O, Michael Hahn!
Wij gaan naar de Eerste Kamer, waar wij den voorzittersstoel zien
ingenomen door een rijzigen, bleeken neger met een klein hoofd en
verflenste trekken. Er zijn dertien blanke en vijftien zwarte senatoren
tegenwoordig, die bezig zijn te overleggen of het niet wenschelijk zou
zijn, den heeren senatoren te Washington eens een lesje te geven, door
op nieuw Pinchback af te vaardigen als senator voor Louisiana. Deze
vuilgrauwe, verloopen neger is niemand anders dan Cesar C. Antoine,
luitenant-gouverneur van den staat, en als zoodanig president van
den Senaat. Er zijn geen conservatieve leden tegenwoordig.
Cesar C. Antoine is een volbloed Afrikaan, hoewel hij minder zwart is
dan de meesten zijner broederen aan de boorden van den Niger of den
Senegal. Klein van gestalte en van zwakken lichaamsbouw, schijnt al
zijn kracht te liggen in eene soort van vrouwelijke sluwheid. Antoine
was sjouwer bij het Tolkantoor. Voor hij zich in de politiek begaf,
kon hij met moeite zijn brood verdienen; maar aangezien hij een
gouvernemen
|