door niets van
de hongaarsche huizen, en doen volstrekt niet denken aan de woningen
van Erivan en Ordubad; maar zij hebben boven die van Kolosvar althans
dit vooruit, dat zij niet omzoomd zijn door stinkende riolen: men vindt
in de straten geen stilstaande poelen, en de stad bezit, op een eiland
in den Szamos, een openbaren tuin met fraai geboomte en heestergewas,
met een theater en een muziektent. Dat mag inderdaad iets zeldzaams
heeten in een land, waar niemand aan dergelijke zaken van algemeen
belang schijnt te denken. De afstammelingen der aziatische Haikanen
zijn dan ook niet weinig trotsch op het in het oog vallend contrast
tusschen hunne kleine sierlijke woonplaats en de vervallen slordige
steden der omwonende Magyaren en Rumeniers.
De Armeniers van Szamos-Ujvar zijn geuenieerde Katholieken. Hunne kerk,
die hoog boven de lage huizen uitsteekt, heeft niets bijzonders,
hoewel de koster, met een vloed van woorden, niet nalaat de
aandacht te vestigen op een schilderij, die naar hij beweert van
Rubens zou zijn. In eene kast worden oude priesterlijke gewaden,
met goud en zilver borduursel overladen, bewaard, die vroeger bij de
godsdienstoefeningen werden gebruikt; op het altaar liggen armenische
boeken, die de geestelijken nog wel kunnen lezen, maar die niemand
verstaat. Wat, bij ons kortstondig bezoek, ons het meeste belang
inboezemde, was ons gesprek met den Armenier en zijn zoon, die ons tot
gidsen verstrekten. Beiden waren geheel vervuld van dat eigenaardig
patriotisme, dat zich niet aan den grond hecht, want de Armeniers
wonen hier in een vreemd land; dat evenmin in het ras wortelt, want
de stamgenooten van verschillende godsdienstige belijdenis houden met
elkander weinig of geen gemeenschap; maar dat enkel zijn grond vindt
juist in de godsdienstige overtuiging, in de eenheid des geloofs,
en dat juist daarom misschien de sterkste band van allen is. Toen zij
met ons spraken over hunne kleine gemeente, schitterden de oogen der
beide mannen van vreugde en innige liefde. Zij weidden uit over de
geleerdheid van hun pastoor, over de goede inrichting hunner scholen,
over den voorspoed en de welvaart hunner kooplieden. Ik vroeg eenige
inlichtingen omtrent de Joden, maar bemerkte aanstonds dat ik daarmede
een gevoelige snaar had aangeraakt. "O, riep de zoon op levendigen
toon, die kunnen hier geen zaken doen, en bovendien heeft de cholera ze
voor de helft uitgeroeid." De oude Armenier, hoewel blijkbaar met dit
antwoord i
|