arnevens opent zich een grot:
het Drakenhol; het monster zwerft door de sombere gangen en spleten van
den hoogen kalkberg, en werpt, door de gaten en scheuren in de rots,
een blik in de stille vallei. Gelukkig kunnen noch de fee, noch de
draak langer kwaad stichten, want een der rotsen, die ge daar ginds
boven de boschrijke hellingen ziet oprijzen, draagt den naam van de
Bisschopsrots: en ge begrijpt dat de kerkvoogd niet heeft verzuimd, van
zijn hoogen zetel de machten der duisternis onschadelijk te maken. Aan
de andere zijde der vallei lokt u een liefelijker tafreel: de hellingen
zijn minder steil; de rotsen hebben een minder dreigend voorkomen;
de plantengroei is weelderiger; een zilveren beek treedt eensklaps
uit het groen te voorschijn, en stort zich, met een bevalligen sprong,
in den Koeroes.
Wat mij bovenal trof, was dat het land hier inderdaad zijn hongaarschen
naam Erdely, Land der Wouden, ten volle verdiende. Aan alle kanten,
niet slechts op de zacht glooiende heuvelen, maar ook op de steile
rotswanden, overal waar maar een spleet of scheur voor de wortels
gelegenheid bood om zich vast te hechten, zag ik bosschen en
kreupelhout. Alom teekende zich het donkergroene gebladerte scherp
af, hier tegen de witachtig grijze wanden der kalkrotsen, elders
tegen den roodachtigen zandsteen of de metaalkleurige tinten van
het glimmer-schiefer. Bij het verlaten van iederen tunnel, bij elke
kromming van den weg, omringde ons op nieuw het woud: de heerlijke,
verkwikkende geuren van het groote bosch woeien ons tegen op den
adem des winds. Weinig vermoedde ik, dat ik reeds morgen in dit
Land der Wouden, door naakte, boomlooze vlakten zou trekken, waar
zelfs de acacia-boschjes van Hongarije ontbreken. Te oordeelen naar
de onzinnige drift, waarmede de industrieelen de boomen omhakken,
staat het te vreezen dat ook de vallei van den Sebes-Koeroes haar
tooi van groenende wouden niet lang meer zal bezitten. Dennen balken
drijven in lange rijen op de rivier, en stapelen zich op tot kleine
eilandjes; bij elk station ziet men houtzagerijen, waar bergen van
planken gereed liggen tot verzending; zwaar beladen wagens wachten op
alle zijwegen. Het hout wordt hier voor allerlei doeleinden gebruikt;
zelfs de bermen der spoorwegen zijn met een beslagwerk van takken
belegd, waarvoor men toch zeer gemakkelijk steen had kunnen gebruiken.
Het begon donker te worden. Ik stapte uit aan het dorp Csucsa
(spreek uit Tshoetsha), en liet den trein do
|