odigen: de kleine reize zal dus
ook uit een historisch en archeologisch oogpunt, althans voor ons,
niet zonder belang zijn.
De plaats, waar Salona stond, is een uur van Spalato verwijderd;
een goede, gemakkelijke weg, die naar het binnenland der provincie
loopt, voert daarheen; nabij dien weg ziet men nog de buizen, die het
water naar het paleis van Diocletianus brachten. Het eenige dorpje,
dat de reiziger op zijn weg ontmoet, draagt zelfs den naam van Pozzo
Buono (goede put). Ter rechterhand ziet men een vierkant gebouw, door
vrij hooge muren omringd, dat bij de omwonende bevolking als de Zecca
(munt) van Diocletianus bekend staat. Dit is natuurlijk een dwaling:
waarschijnlijk is dit gebouw eene bisschoppelijke woning uit de
dertiende eeuw.
De baai, waaraan Salona lag, levert nog heden een schoonen aanblik
op. De stad verrees aan den noordelijken oever van den Giadro,
die in de golf van Spalato uitloopt; de rivier komt eensklaps uit
de spleten van een rots te voorschijn; haar lengte bedraagt niet
meer dan een halve mijl; zij levert voortreffelijke forellen op,
die van ouds beroemd zijn. Het landschap buiten Spalato is zeer
bekoorlijk; voor het eerst zien wij populieren; de geheele vlakte
is vruchtbaar en weelderig; overal groeien wijnstokken en olijven,
die buitengewoon groote vruchten voortbrengen. De vlakte strekt zich
uit tot aan de kust, maar een landtong steekt in zee uit, en draagt
een aardig miniatuurstadje, dat zich in de heldere golven spiegelt:
Branizza, het klein Venetie genoemd, dat welhaast een eiland schijnt.
De weg, die naar de plek voert waar eenmaal Salona stond, steekt
de rivier over op dezelfde plaats, waar zich reeds ten tijde der
Romeinen eene brug bevond. Wie niet vooraf op de hoogte was gebracht,
zou dezen klassieken grond kunnen betreden, zonder zelfs te vermoeden,
dat hier eenmaal eene groote stad verrees. Wel ziet men hier en daar
enkele brokken muur, maar zij verliezen zich in de oneffenheden van
den bodem; en met uitzondering van enkele bogen eener waterleiding,
niet of nauwelijks in de verte zichtbaar, is nergens eenig spoor
te ontdekken van eene antieke stad, die tot de voornaamste steden
der provincie behoorde. Even als te Pompeji en te Herculanum, is
ook hier de bodem belangrijk verhoogd; maar hier is die verhooging
niet te weeg gebracht door de asch- en lavastroomen van een vulkaan,
die alle monumenten heeft begraven: hier zijn alle verwoestingen
aangericht door menschenhanden,
|