ch kostbare werken voor den afvoer van het water
zouden voldoende zijn om duizenden bunders in kultuur te brengen,
en deze dorre heiden te herscheppen in korenakkers en katoenvelden,
of in weilanden, waar talrijke kudden vee een overvloedig voedsel
zouden vinden. Waarom geschiedt dit niet? Is het uit zorgeloosheid,
of uit vrees voor aardbevingen, die zoo menigmaal Beotie geteisterd
hebben? Ik weet het niet: zeker is het dat ook hier, als op zoo
menige plaats elders in Griekenland, eene bron van nationale welvaart
ongebruikt blijft.
De weg voert om een kleinen roodachtigen heuvel, en eensklaps zien wij
twee- of driehonderd huizen voor ons, op een klein plateau van ongeveer
vijftig ellen hoogte, aan alle zijden van de omringende heuvelen
afgezonderd. Dat is de stad Thebe, die wij weldra binnenrijden. De
waterleiding, waarlangs de weg loopt, dagteekent uit de middeleeuwen;
zij voert het water eener naburige bron naar de stad.
Thebe bestaat eigenlijk slechts uit eene enkele, vrij breede straat,
ter wederzijde bezet met kleine smalle huizen, twee verdiepingen hoog,
waarvan de benedenverdieping doorgaans tot winkel is ingericht en
voorzien van breede planken luifels, op ruwe houten palen rustende. Die
luifels volgen elkander geregeld op, en vormen zoo ter wederzijde van
de straat eene soort van overdekte galerij, die bij regenachtig weer,
hetgeen hier volstrekt geen zeldzaamheid is, eene zeer gewenschte
beschutting biedt. Verscheidene huizen, die door de laatste aardbeving
geleden hebben, zijn nog niet hersteld.
Er heerscht groote drukte op straat, want morgen is het een der
honderd-tachtig feestdagen van den orthodoxen kalender. De toevloed
van boeren uit den omtrek voorspelt ons weinig goeds voor den nacht,
als wij dien ten minste moeten doorbrengen in de kani, waaruit een
vuile, walgelijke stank ons tegemoet komt. Gelukkig vinden wij,
door tusschenkomst van den demarch (burgemeester), logies bij een
der burgers van de stad.
Den ganschen nacht woedde een geweldige wind, die ons huis op
zijn grondvesten kraken en schudden deed. In de straten en stegen
blaatten honderden schapen en lammeren, met allerlei modulatien van
klaagtonen. De in de stad, tot bijna voor onze deur, bijeengedreven
kudden werden onrustig en antwoordden op dat geblaat. Somwijlen
verhief een herder zijn forsche stem, waarop een oogenblik stilte
ontstond, doch om straks weer door hetzelfde concert van blatende,
jammerende en loeiende stemmen vervang
|