tigen,
om het slagveld van Platea te bezoeken. De afstand bedraagt, te
paard, slechts een uur; vervolgens kunnen wij in twee uren Thebe
bereiken. Ondanks de weinige hulpvaardigheid der inwoners, gelukt
het onzen tolk toch, zich in een naburig albaneesch dorp de noodige
paarden te verschaffen. Gemakkelijk gezeten op pakzadels, met tapijten
belegd, rijden wij over een steenachtigen, hobbeligen weg naar het
slagveld, waar veertigduizend Grieken driehonderdduizend Perzen op
de vlucht dreven.
De onderlinge twisten en oorlogen der verschillende grieksche staten
en stammen verdienen wellicht de aandacht niet, die er doorgaans,
dank zij het talent der oude geschiedschrijvers die ze ons eerst
verhaalden, aan geschonken wordt. In verre de meeste gevallen waren
hierbij slechts kwesties van persoonlijke of nationale ijdelheid en
lokaal belang in het spel. Anders is het evenwel met de perzische
oorlogen. De heldhaftige weerstand, door dit kleine volk aan de
geweldige overmacht der barbaren geboden; de aard en beteekenis van
dien strijd; het besef dat de overwinning der Aziaten de ontluikende
grieksche beschaving, waaraan de wereld zoo oneindig veel verplicht is,
in hare geboorte zou hebben verstikt:--dit alles wekt billijkerwijze
onze belangstelling en sympathie op en verdient die ook ten volle.
Nabij het kleine dorp Kikla, aan den voet van den Kitheron, die zijn
drie naakte toppen ten hemel beurt, ziet men nog de overblijfselen
eener oude citadel, uit groote drie- of veelhoekige steenblokken
opgetrokken, en geflankeerd door vierkante torens, waarvan nog slechts
enkele sporen zijn te ontdekken. Honderd ellen van daar, verheffen
zich tegen de helling van den heuvel, boven eene antieke fontein,
groote steenen sarkophagen zonder eenig versiersel. Perikles noemt
ze de graven der helden; maar uit niets blijkt dat ze in eenige
betrekking staan tot de perzische oorlogen. Op deze hoogte staande,
kan men zich eene zeer duidelijke voorstelling maken van het slagveld,
en van de strategische bewegingen der beide legers.
Platea verlatende, rijden wij over eene groote, onbebouwde vlakte,
door de hitte gespleten, zonder een enkelen boom, dor en akelig. In den
winter en in het voorjaar is deze vlakte een groot moeras, en zinkt
men haast weg in eene kleiachtige, zwarte aarde, geheel doorweekt
door den regen en de beken, die niet geregeld kunnen afvloeien. Toch
is deze grond zeer vruchtbaar en voor bebouwing geschikt; enkele,
niet moeilijke no
|