en af, zonder water to vinden, zoodat wij ons niet verder van
den eersten put durfden verwijderen, zonder verzekerd te zijn dat
wij een tweeden vinden zullen. Ook verloren wij nog een kameel, die
ziek was en sedert een dag of veertien niets meer kon dragen. Van de
zeventien kameelen, die wij bij ons vertrek bezaten, is dit reeds de
achtste die ons ontvalt.
28 September.--Niet alleen dat wij door vliegen en mieren
gekweld worden, maar ook door bijen, die wel niet steken maar
een alleronaangenaamsten geur van zich geven en altijd om onzen
neus heen gonzen. Onze ontdekkers komen terug, zonder water te
hebben gevonden. Wij zullen alzoo denzelfden weg weer terug moeten
gaan. In tien dagen hebben wij slechts een gering aantal mijlen
afgelegd. Voorraad hebben wij nog slechts in kleinen getale, en de
hongerdood staat voor de deur.
Den 29sten bereiken wij ons laatste kamp. Wij zien de sporen van twee
inboorlingen, en zenden den 30sten vroeg in den morgen Lewis en Charley
om hen op te sporen; hen vinden zij wel niet, maar wat oneindig meer
waard was: een put, op een afstand van acht mijlen ten N.W. Wij gaan
er onmiddellijk heen: het is de beste, dien wij in zes maanden tijd
hebben aangetroffen. Eigenlijk is het meer eene uitholling in de rots
dan een put, ofschoon er toch ongetwijfeld een bron moet zijn, die
hem voedt. Bij het vinden van water verlevendigt zich onze hoop. Wat
ons nu nog maar het meeste hindert is, dat wij geen kameelen genoeg
meer hebben om onze verkenningstochten ver uit te strekken; en aan
den anderen kant kunnen wij overdag niet reizen, van wege de hitte,
die de kameelen van vermoeienis doet neerzijgen. Zelfs de nachten zijn
stikkend heet; de mieren, die zelven nimmer slapen, gunnen ook ons
geen rust. Ten einde het ongeriefelijke van eenen nachtelijken tocht
eenigszins te verminderen, leggen wij tegenwoordig eenige mijlen des
avonds af; dan houden wij halt en vertrekken weder met het krieken
van den dag, om voort te gaan tot dat de hitte ondragelijk wordt
voor de kameelen; op deze wijze kunnen wij, al voorttrekkende, water
trachten te ontdekken. Dat is eigenlijk de spil waar alles om draait:
want als wij des nachts voorttrekken, zonder er zeker van te zijn dat
wij in de richting naar een put gaan, moeten wij onvermijdelijk weer
achteruit, en alzoo onze kameelen nutteloos vermoeien.
De toestand waarin wij ons bevinden, is werkelijk onrustbarend van
wege het afnemen der levensmiddelen. Thans staan wij voor
|